Het zijn allervriendelijkste dialoogjes tussen herdertjes die verliefd zijn op herderinnetjes en praten over de plantjes en de bijtjes.
Uiteindelijk, zegt Pfeijffer, weet je niet wat het betekent maar wel dat het poëzie is, echte poëzie. Het zingt.
Deel van het geheim is dat de grote wereldgebeurtenissen een beetje nebenbei verschijnen. Lees je de commentaren, dan weet je alles heel zeker. Ga je dan weer terug naar die gedichten, dan lijkt het of het nieuws op de achtergrond doorborrelt. Alsof de wereld ook even, maar dan nebenbei, wordt gered. En later weer verloren.
Zo is Octavianus-Augustus bedoeld maar niet genoemd, al in de eerste Ecloga. Hij is de redder van een van de herders. Er wordt dan in de commentaren gezegd dat Octavianus met zijn power Vergilius zelf heeft gered vlak bij Mantua met grond. Maar in een latere ecloga verliest een herder de strijd in een dergelijk conflict. Ook Octavianus kan dan niet meer helpen. Zo worden in de Ecloga zaken weliswaar opgeblazen maar elders weer doorgeprikt, alsof de tijd zelf regisseur is.
Wie worden geprezen in de Eclogae zijn vrienden van Vergilius of mensen die veel voor hem hebben betekend. Het zijn flarden van portretten, met of zonder masker. Er wordt gespeeld met namen die misschien ook weer staan voor vrienden die worden bezongen.
De grondfiguur is de aanroep of contrasterende wisselzang. Er wordt niets gegeven zonder dat het wordt geëchood of teruggenomen. Zo ontstaat muziek, schoonheid, het sublieme. Het wordt verfraaid door de ontbrekende uitleg, want soms verschillen de redacteuren over basale zaken als wie er aan het woord is.
Zo zou je bijna vrede hebben met de wereldgeschiedenis, in het dal bij de schapen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten