zondag 4 september 2016

Het jij van Knausgård

Het dikke zesde deel van Min kamp van Knausgård gaat over zijn leven met zijn gezin, maar voor een groot deel ook over Hitler. Die combinatie is verrassend. Wat heeft Hitler met zijn gezin te maken?

Zelf is Knausgård niet erg scheutig met zijn toelichting. Meestal begint hij gewoon te vertellen zonder uit te leggen waarom hij precies dit vertelt en het op deze manier doet. Zo zou je kunnen denken dat 'De naam en het getal' een apart deel van het boek is, of zelfs een apart boek. Er is overigens weinig reden om het hele zesde deel als een boek met een samenhang te lezen die min of meer losstaat van de andere delen. Het boek begint al met de titel 'Deel 8', en de verdeling in zes boeken heeft misschien wel meer te maken met de afspraken met de uitgever dan met de inhoud.

Maar toch, in deel 8 vinden we wel een belangrijke overgang van het vertellen naar het essay, lang voor het Hitler-deel. Knausgård vertelt er over zijn vriend Geir, die een dik boek heeft geschreven over de oorlog in Irak, waar hij heeft rondgetrokken als journalist. Knausgård doet zijn best het boek uitgegeven te krijgen, wat niet lukt. Uiteindelijk richt hij met vrienden een eigen uitgeverij op om zijn plan te laten slagen.

Met Geir voert Knausgård tijdens het schrijven vaak lange telefoongesprekken. Meestal gaat het over dat schrijven. Knausgård leest voor en praat met Geir over de inhoud. Hij betrekt hem bij beslissingen om mensen al dan niet te noemen, om ze bij hun echte naam te noemen of niet. Dat blijkt een belangrijk motief te zijn als we in dit zesde boek verderlezen. Het heeft zeker ook te maken met de aanleiding, Knausgårds oom Gunnar die hem aanvalt vanwege zijn beschrijving van de dood van zijn vader. Het boek van Knausgård gaat dus over de naam, het had behalve 'Vrouw' ook 'Naam' kunnen heten. 'Vrouw' is overigens niet een titel van Knausgård zelf, maar van de uitgever van de Nederlandse vertaling, hoewel Knausgård in een interview zei dat hij zich in die titels van de Nederlandse vertalingen goed kon vinden. Misschien wilde hij ook niet te flauw overkomen, niet zo agressief als zijn oom Gunnar, maar toch, behalve de titel Min kamp van de hele serie zijn er andere titels mogelijk voor de losse boeken en delen binnen die boeken, andere indelingen ook.

De gesprekken met Geir lopen over in een essayistische stijl. Knausgård vraagt zich allerlei zaken af over literatuur in het algemeen, en we lijken al gauw ver verwijderd van alle concrete zaken die hij in de bladzijdes daarvoor had verteld, en die grotendeels draaien om de gesprekken met zijn kleine kinderen.

Geleidelijk schrijft Knausgård al deze motieven naar elkaar toe, het vaderschap, de rol van de afwezige moeder, het openbare schrijverschap, de oorlog, de naam, authenticiteit en de verhouding tussen schrijven en leven. Via de Linda-episode komt Knausgård tot de conclusie dat hij kiest voor het leven, dat schrijven en leven elkaar niet verdragen omdat hij het niet kan verdragen dat hij mogelijk medeschuldig is aan de ellende die Linda te verduren krijgt. Leven wordt dan het leven met het gegeven dat hij nu eenmaal zijn boeken geschreven heeft, leven wordt 'leven met'.

We kunnen tegen het licht van deze conclusie de samenhang van alle motieven van dit zesde boek beter begrijpen, en wellicht ook de Hitler-episode.

Mij maakt Knausgård het makkelijker door haast vanzelf terecht te komen bij allerlei dichters en filosofen die ik erg waardeer, in het bijzonder Agamben. Knausgård formuleert de uitkomst van zijn Hitler-essay aan de hand van Agambens Homo sacer. Daarin onderschreef hij de mening van Levinas dat de mens gekluisterd is aan zijn lichaam. Daardoor gelden allerlei onderscheidingen niet langer, niet in de zin waarin we ze graag willen opvatten: lichaam en ziel, gevoel en bewustzijn, ik en de wereld, subject en eigenschappen. De mens is het naakte leven, het leven als lichaam.

Nu zou Knausgård Levinas misschien graag volgen in zijn filosofie van de ander. Daar lijkt het op , wanneer hij zijn beschrijving van het lot van de joden besluit met één zinnetje:
Nergens vroeg men naar jou, want 'jij' bestaat niet. (p.784)
Toch zou Levinas tegen deze zin wellicht protest aantekenen, omdat ze nog tezeer gevangen zit in de sfeer van het Ich und Du van Martin Buber. De ander, dat is niet op de eerste plaats een jij, iemand tot wie ik me kan richten. Het is integendeel de ander die mij aanspreekt, ik ben het 'me' van de ander: Me voici. Alleen daardoor kan ik de ander als een 'jij' zien dat wel of niet bestaat.

Nu even aandacht voor de signalen waarmee Knausgård vooruitloopt op de Linda-passage, waarin zijn boek culmineert. Het 'jij' staat tussen aanhalingstekens, en er wordt gezegd dat het niet bestaat.

Dat is op de eerste plaats schokkend omdat Knausgård daarmee een mogelijke interpretatie van zijn Hitler-essay blokkeert, namelijk dat het leven van Hitler de holocaust begrijpelijk zou maken doordat hij geen intieme relatie met een ander, de ander als een jij, zou hebben gekend, en daardoor slechts kon denken in termen van een ik en een wij. Zo lijkt het of Hitler een psychologische handicap had, die wij gelukkig niet hebben. Nee, het is veel erger: wij hebben die handicap ook. Het jij bestaat niet, en we kunnen het alleen noemen met aanhalingstekens.

Met deze schokkende weerlegging van de intimiteit loopt Knausgård vooruit op zijn ervaring met Linda, dat hij met al zijn geschrijf niet dichter bij de kern van hun relatie kan komen. En dat wordt vooral bewezen in het verloop van haar bipolaire stoornissen, eerst de depressie en daarna de manische fase. Linda houdt daarin op een jij te zijn waarmee Knausgård een intieme relatie heeft. Hij beschrijft die relatie in zijn boeken, maar die beschrijvingen worden spiegels waarmee hij Linda klem zet en bijdraagt aan haar lijden.

Komen we dan verder met Levinas, en moeten we de romans van Knausgård opvatten als het getuigenis van een ik dat oplicht in de beschuldiging door de ander? Niet per se Linda, want er zijn talloze anderen, werkelijke, mogelijke en toekomstige anderen die Knausgård beschuldigen. Daar is zeker iets voor te zeggen. Knausgård voelt zich schuldig en zijn beëindiging van boek zes zou je kunnen opvatten als schuldbelijdens en vereffening van die schuld: hij stopt met schrijven.

We zouden haast vergeten dat Knausgård weet dat hij moet leven, hij moet leven met zichzelf als schrijver. Wanneer hij ophoudt met schrijven, schrijft hij dat op en geeft hij het uit. Dat maakt zijn schuldverklaring ongeloofwaardig. Hij mag zichzelf wel schuldig laten verklaren, en die schuld onderschrijven, maar daarna gaat het leven gewoon weer verder, en in dat leven is Knausgård schrijver.

Ook zijn relatie met Linda is niet zomaar een existentieel drama waarin Knausgård morele beslissingen neemt. Hij kan wel een beter mens willen worden, maar zijn relatie met Linda, de liefde die hij haar verklaart, bevindt zich op een ander vlak, anders dan dat van de schuldbelijdenis en de morele beslissingen:
Over Heidi gebogen terwijl ze haar iets in haar oor fluistert en Heidi haar borrelende lach laat horen. Liggend op de bank met Vanja boven zich, lachend om iets wat onze slimme dochter heeft gezegd. De tederheid in de blik waarmee ze John aankijkt. En haar hand in mijn nek, warm, haar absoluut naakte blik. Ik ben zo gek op Linda, en ik ben zo gek op onze kinderen. Ik zal mezelf nooit vergeven waar ik hen aan heb blootgesteld, maar met wat ik heb gedaan, moet ik leven. (p.1075)

Afbeeldingsresultaat voor hitler children