Ik moest - zelf misschien een 'dom' mens zijnde in een iets gangbaardere betekenis - nadenken waarom ik dit boek gekregen had van iemand met wie ik het goed kan vinden, en die hoopte dat ik dit 'maffe boek' maar gewoon 'lekker zou lezen'.
Misschien speelde bewust of onbewust toch een rol dat ik met deze vrouw een bovengemiddelde interesse in klassieke talen deelde. Immers, de titel tussen hoofdtitel en ondertitel luidt 'Morosofie', waardoor je wordt uitgedaagd opnieuw na te denken over dat woord domheid. Is het wel een goede vertaling van μωρος? Mijn woordenboek geeft 'afgestompt, verdwaasd: dwaas'. Maar de mensen in het boek van Van Boxsel zijn allerminst afgestompt of verdwaasd. Ik begrijp nu alleen wel enigszins waarom misschien voor 'dom' is gekozen. Het woord 'dwaas' is uit de mode, dus je moet grijpen naar een equivalent dat nog gebruikt wordt.
Er is nog een andere complicatie. Μωρος wordt gebruikt in combinatie met σοφος, 'morosofie'. Duidelijk een oxymoron, zou je zeggen, ware het niet dat in de term 'oxymoron' het woord μωρος weer terugkomt. Dat verheldert dus nauwelijks iets, het komt neer op een petitio principii.
De classicus kan hier dus niet gaan pronken met zijn woordenboek, met het opdiepen van gewone maar vergeten betekenissen die iedereen in principe zelf kan opzoeken. Misschien voelt die classicus zich nu zelf μωρος, wie weet.
Ik kwam al bladerend en googlend nog een andere link met de klassieken tegen. Raymond Queneau haalde zijn baccalauréat voor Latijn en Grieks, en later ook nog voor filosofie. Queneau ken ik vooral van zijn Stijloefeningen, een verhaaltje dat hij keer op keer opnieuw vertelt op een andere manier, in een andere stijl. We moeten nu al eerder denken aan de retorica als verklarende link bij Van Boxsels morosofie. De morosofen vertellen een verhaal in een bepaalde stijl en slagen erin deze stijl vol te houden, en er de wereld als het ware mee naar hun hand te zetten.
In zijn inleiding gaat Van Boxsel uitvoerig op Queneau in. Zijn encyclopedie is een soort toepassing van Queneau's morosofische projecten, waarvan zijn Encyclopedie der inexacte wetenschappen het bekendste is. Van Boxsel gebruikt met name de genetische fasering van de morosofische uitvindingen zozeer dat we bij hem geen directe prijzing van Queneau aantreffen. Wel geprezen wordt de directe aanleiding tot zijn eigen boek, Waar eens Troje stond van Iman Wilkens, en waarin deze uiteenzet dat de epen van Homeros zich deels in Nederland hebben afgespeeld:
'Na lezing van het boek zou Nederland nooit meer hetzelfde zijn. De saaiste provincies kregen opeens een epische dimensie.' (25)
De prijzing van Van Boxsel laat opnieuw zien hoezeer zijn bespreking van de morosofie in het teken staat van het esthetisch genot. Dit wordt bevestigd wanneer hij de ideeën van Nederlandse morosofen bespreekt. De betekenis van hun morosofieën is misschien breder dan het directe genot dat ze de lezer leveren. Ze kunnen heuristische waarde hebben, inzicht bieden in psychische afwijkingen, logische denkfouten, ze kunnen historische betekenis hebben doordat ze een tijdgeest of lokale denktrant weerspiegelen. Maar dat laat encyclopedist Van Boxsel allemaal terzijde. Over blijft de aanleiding tot verbazing, verbazing bij de lezer die hij overigens deelt met de morosofen, omdat ook de eerste fase van hun projecten bestaat uit verbazing.
Bij het zoveelste project echter wordt van de lezer weer een andere kwaliteit gevraagd: zijn koppigheid en doorzettingsvermogen. Die eigenschap heeft hij al nodig om de schrijvers zelf te lezen, maar is nog meer vereist bij het lezen van de samenvattingen in de context van de encyclopedie. Hier openbaart zich ook volgens Van Boxsel zoiets als (wat ik zou noemen) een onderliggend oxymoron. Waar de morosofen de dwaasheid van de veronderstelde wijsheden van deze wereld aan het licht brengen, belanden ze uiteindelijk in een soort harde arbeid, die allerminst spectaculair is. En het meest in het oog springende effect van deze bezigheidstherapie is de verdediging tegen de domheid:
'Met behulp van denkbeeldige steun oriënteren ze zich binnen een verder routineus bestaan. Morosofen leven niet in een droomwereld, maar lijden een normaal leven bij de gratie van een fantasme waarin de idiotie is bezworen. Wat velen gewend zijn te zien als een ziekteverschijnsel is in feite een succesvol genezingsproces, een ingewikkelde verdediging tegen de domheid.
Veel morosofen gaan door voor originele types, die zich prima kwijten van hun taken in het dagelijks leven, al zijn ze daarnaast in de ban van een absurd systeem. De meeste morosofen staan bekend als harde en nauwgezette werkers. Vaak hebben ze een baan onder hun niveau aangenomen om de geest vrij te houden voor hun hersenspinsels. Een professor geeft les op een school, een jurist werkt in een supermarkt, opmerkelijk veel morosofen hebben zich omgeschoold tot bibliothecaris...' (46)
In veel opzichten voel ik mezelf een morosoof, en lezers van deze blogs zullen in bovenstaande typering ook wel elementen herkennen. Misschien ook wel die mede-classicus, de schenkster van het boek. Ze wist denkelijk al dat het niet zou uitdraaien op 'lekker lezen', maar op een blog waarin de schrijver dezes zijn zoveelste ontdekking doet die vooral een therapeutisch effect voor hemzelf heeft, een 'ingewikkelde verdediging tegen de domheid'.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten