Er schuilt enige dwang in deze poging te schrijven over een deel 2 als je deel 1 niet hebt gezien. Ik moest me dus verlaten op de vriend die me naar deze film meenam. Hij was onder de indruk van deel 1, kort geleden op Netflix gezien, en na wat heen en weer gepraat kwamen we bij de tijdgeest. De film sluit goed aan bij de tijdgeest ook al vanwege de songs. In deel 2 horen we Lust for life. Het lijkt of de film uit deze song geboren is.
Een vergelijking met het thema stemming bij Heidegger dringt zich op. Stemming is eigenlijk zijn woord voor de tijdgeest, maar heeft ook alles met de muziek te maken. Je kunt dan wel tegensputteren dat de films gebaseerd zijn op boeken van Irvine Welsh, maar het is meer een kwestie van en-en. De tijd moeten we zelf opvatten als stemming en via Iggy Pop resoneert die in de boeken en de films.
Hoe deze invalshoek zich verhoudt tot Image-mouvement is nog moeilijk te zeggen. In het boek van Deleuze over film (deel 1) is de muziek opvallend afwezig, het gaat eigenlijk uitsluitend over het zien. Beweging is beeld. En de film maakt duidelijk dat beeld eigenlijk beweging is, althans film. In die kijk op film van Deleuze draait zowat alles om wat we meestal over de verhouding tussen film en betekenis denken. Film gebruiken we om bepaalde betekenissen te illustreren, of we lezen de film als een boek door hem te interpreteren. Maar Deleuze gaat het uiteindelijk om het beeld dat zelf beweging is, dus tijd. De film maakt de tijd niet zichtbaar, maar is zelf die tijd.
Het is zeker wel mogelijk om in die visie stilstaande beelden te integreren. Of het plotseling stilstaan van bewegende beelden. Dat is wat we in Trainspotting voortdurend zien. Iemand zet een actie in, en die wordt ineens stilgezet, op het moment van volle actie. Dat zag ik ook al, maar dan vooral aan het begin van een film, wanneer de karakters gepresenteerd worden, zoals in The Good, the bad and the Ugly. Of na afloop, zoals in Minoes. Misschien kunnen we dit stilzetten van de beweging wel interpreteren door te kijken naar de scène waarin Renton hard holt op de lopende band, met Lust for life, en dan ineens keihard van de band tegen de grond knalt.
De muziek blijft doorbewegen, zoals alles in het leven blijft doorbewegen als er hier of daar iemand doodgaat of zijn happy end heeft bereikt. Tegelijk heeft precies dat doorbewegen iets mechanisch. Het mechanische is bij Bergson, de grote inspirator van Deleuzes filmfilosofie, het geheim van het lachen en de komische verbeelding. We vatten leven op als iets niet-mechanisch, iets met een ziel en een lichaam. Maar juist dat lichaam kan ineens mechanische bewegingen maken, zoals de marionet.
En nu we toch zijn beland bij het komische, zien we de sleutelrol van Daniel, meestal Spud genaamd in een ander licht. Hij beweegt continu als een clown door de film, terwijl de anderen zich zo realistisch gedragen dat het bijna weer overdreven wordt. Spud stuitert, strompelt. Hij pleegt zelfmoord, maar wordt stikkend in een plastic zak door Mark gevonden en geeft dan walgelijk over. Vanuit stilstand komt hij tot leven. Dat is zeker geen pretje en Mark krijgt de volle laag.
Ineens stuiten dus in deze film twee filosofieën van het komische op elkaar. Aan de ene kant heb je Bergson die het komische ziet als de beweging die de vorm van mechanische verstarring en herhaling aanneemt. Aan de andere kant staat Bachtin die het komische begrijpt volgens de filosofie van het leven dat uit de dood ontstaat. In het midden staat Spud. Spud de verslaafde, Spud de idioot, de Aljosja Karamazov, de schrijver, de chroniqeur, de Redder.
Zijn spreuk is: 'First there was an opportunity, then there was a betrayal'. Deze spreuk kun je alle kanten op interpreteren, je kunt alle kanten van de film ermee belichten. Hij slaat op de diefstal van zestienduizend pond waarmee Mark de wraak van zijn vrienden over zich afroept. Maar op het eind geeft Spud zijn eigen draai aan deze spreuk, waarmee hij prostituée Veronika redt en misschien de zaden plant voor deel 3.
Het verraad kan goed uitpakken. Lezers van het Nieuwe Testament weten er alles van. Maar nu krijgen we een nieuwe, tragikomische versie voorgeschoteld met een film deel 2 die iedereen bij voorbaat zag als verraad van deel 1. De recensenten zijn echter enthousiast over dit deel 2, en de schrijver van de boeken Irvine Welsh zag het zelfs bij voorbaat al zitten. Hij ziet de personages als 'iconic characters' en T2 'is going to cement that status even more'.
Daarmee sluit hij aan bij de visie van Aristoteles op de komedie. Het gaat er om personages in de zin van 'karakter' (èthos) die bij de kijkers de lach als een katharsis uitlokken. Zeker kun je Aristoteles gebruiken om bovengenoemde clash tussen Bergson en Bachtin beter te begrijpen. Met de karakters en hun cementen status zet je de beweging van het leven even stil, je brengt de tijd terug tot een beeld.
Met Agamben en Pulcinella kun je vervolgens weer uit dat cement kruipen en toegang zoeken tot het leven zelf. Pulcinella is geen karakter, het is onmogelijk om als karakter door het leven te gaan, het leven blijft in beweging en geen Spud die daar iets aan kan veranderen. Misschien moeten we, in weerwil van schrijver Welsh, Spud dus niet alleen als een karakter opvatten, maar bovenal als een levensvorm, die Agamben nader bepaalt als een gebruik van het lichaam en het zelf. Spud probeert niet alleen een rol te spelen, hij gebruikt zijn lichaam, als heroïneverslaafde, vriend, verslaafde aan andere zaken waaronder bovenal het schrijven.
Je zou kunnen zeggen dat Spud, eerder dan Welsh of Boyle, de schrijver is van het verhaal dat we zien. Door hem veranderen zijn vrienden en belagers (Franco) in lezers van zijn teksten en lezers van hun eigen leven. Even zijn ze niet meer het karakter dat ze uitbeelden maar zitten ze naast ons in de filmstoel te kijken naar hun eigen leven, door de ogen van Spud en door zijn stotterende handschrift.
Zijn we via deze levensvorm alsnog ontsnapt aan het leven zelf, naar de film? De filosofie van Deleuze blijft fascineren, de film is als levensvorm precies dit leven zelf. We zitten met andere woorden te kijken naar onszelf, naar de tijdgeest van wat we hebben meegemaakt en die steeds tot leven komt.
Behalve door Spud en de filosofen heb ik me laten bijpraten door mijn vriend, die me opnieuw die tijdgeest via zijn eigen leven vertelde. Nu werd het ineens ook een stemming, iets hoorbaars dat verloopt via de herrie van het restaurantje waar we na afloop zaten. Voor mij is het nog een raadsel hoe we die linken precies moeten denken tussen de Deleuziaanse image-mouvement, de Heideggeriaanse Stimmung en de Agambiaanse forma di vita. Maar de opportunity ligt er, we hoeven die alleen nog maar te gelde te maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten