Pianist Olli Mustonen moest in Arnhem voor zijn Prokovjev-programma tweemaal uitwijken naar een kerk, eerst de Koepelkerk en gisteren naar de Eusebius. Er klonken daar bijgeluiden die je in Musis zeker niet zou hebben gehoord. De kamerschermen om de Steinway heen konden niet verhinderen dat het geluid alle kanten op vloog.
Alleen daarom al zou je over de spelopvatting van Mustonen moeten beschikken om nog bij de luisteraar te komen. Een handvol ditmaal, van gevorderde leeftijd, en mijn jonge buurman was mobielverslaafd. Daar breekt zelfs een Mustonen niet doorheen. Mustonen: een extreem scherpe melodielijn, georganiseerd rond heftige sforzati. De andere stemmen fluweelzacht eromheen draaiend.
Ooit raakte Mustonen me met zijn extremisme, met Inventionen van Bach en de Gesänge der Frühe van Schumann. Wat een durf, wat een inzicht en expressie. Geen wonder dat Mustonen zich thuis voelt bij Beethoven en de Russen. Of zijn experimenten met de anderen goed uitpakken of niet, boeit me minder. Hij zet nadrukkelijk een muziekopvatting voor me neer en ik moet me afvragen waar die vandaan komt.
Bij Beethoven zijn die sforzati sowieso geen probleem. Hij hield ervan en gaf zich als pianist graag eraan over. Zo kon hij zich lekker profileren tegen Mozart, die met zijn subtiele charmes toch niet te overtreffen was. Beethoven, de Duitse Mann vom Lande in het keizerlijke Wenen. Later horen we daar de springende tonen in de scherzo's van Mahler die perfect paste bij de decadentie.
In dezelfde tijd klinken de opgaande motieven even verderop in het Moskou van Skrjabin. Tezelfdertijd schreef Prokovjev zijn eerste sonate in eenzelfde stijl. Luisteren we met de oren van de latere sonates, dan onderscheiden we in al dat gewoel al de 'foute' nootjes die meedeinen in de klankzee. Prokovjev betreedt vervolgens een 'scythische' fase. Scythen was een geuzennaam van de Russen die eerst door buitenlanders werden beschouwd als wrede nomaden die Europa konden binnenvallen. De Russen namen deze benaming over. De weekhartige Europeanen konden wel wat redding gebruiken. Opnieuw dus de mannen van het land die de beschaving komen redden, al is het door ons van die beschaving te bevrijden.
De sforzati zijn nu een soort aanvalssignalen. Op zijn manier herhaalt de Aurora van Lenin dit signaal en worden we ook nu met het populisme weer van alle kanten, ook van binnenuit, ermee omgeven. Het signaal steekt bij Prokovjev ook later de kop op, wanneer hij zich de tekenen van de westerse beschaving allang weer heeft toegeëigend. Luister en huiver bij de voortrazende machinerie van het slotdeel van de zevende sonate, de bas. Mustonen weet die bas zelfs in het gebulder nog extra kracht te geven zodat er een contrast ontstaat met het repeteergeweer van de rechterhand.
Ook in de neoclassicistische fase heersen de sforzati. De vijfde sonate is zelfs in het Westen geschreven, in de Beierse Alpen. Ook hieraan kun je zien dat je de fases niet chronologisch moet opvatten, deze sonate dateert al uit 1923. Neoclassicisme en scythische lompheid liggen dus dicht bij elkaar. Dat bewijst het hele werk van Prokovjev, en in het bijzonder de sforzati. Je moet dan wel het lef hebben om ook in de classicistische passages die sforzati aan te brengen, en dat doet Mustonen.
Het resultaat van deze operatie is een andere kijk op het neoclassicisme. Je zou kunnen denken dat Prokovjev een beetje tot bedaren is gekomen, de lompheid afzweert en overgaat tot Latijnse polyfone helderheid. Misschien zou je dat bij Stravinsky nog wel kunnen denken. Maar ook bij hem hoor je in zijn latere werken die dwingende impuls vanuit de bassen. Bij Prokovjev komt daar nog bij dat hij sovjetburger werd en het teruggrijpen op de tekenen van de westerse beschaving om zich heen zag grijpen. De stalinistische cultuur kun je niet begrijpen wanneer je haar opvat als lompheid en afrekening met het Westen. Het is allereerst een poging die westerse beschaving te redden door haar over te nemen en van binnenuit te hervormen.
En zo zien we juist in de sovjetsamenleving classicistische bouwwerken verrijzen, als statement tegen de modernistische architectuur in het Westen. Je kunt dat postmodern noemen, maar dan zonder de Amerikaanse speelsheid en Franse fijnzinnigheid.
Mustonen is natuurlijk geen stalinist. Maar hij is in staat te kruipen in de huid van Prokovjev, die zelf weer kroop in de huid van het stalinisme, zoals ook het stalinisme op een bepaalde manier een kruipen in de huid van het Westen was. De polyfonie, het romantische expressionisme, de klassieke sonatevorm, ze worden van binnenuit opgeblazen. Zelfs het middendeel van de achtste sonate is nauwelijks meer dan een gigantische climactische krisis, omlijst door een weemoedig zachtaardig melodietje. En dat opblazen is op zijn beurt ook maar weer een gebaar, dat wordt gecontroleerd door stilering en markering van overgangen.
Met Mustonen in Arnhem is in zekere zin de Scythische cirkel rond. Hij timmert zijn sforzati om ons te laten horen dat melodie en kleur hem niet interesseren. Maar rondom die sforzati horen we de zachte klankvelden zweven, vermengd met de ruis van de afwatering vanwege de verbouwing. De sforzati reageren op die zachte, zwevende velden, en op hun beurt maken ze die velden hoorbaar als een achtergrond die voorgrond wordt. We gaan langzaam begrijpen dat we gediend zijn met een bepaald soort lompheid, de onvermijdelijke lompheid. Zetten we onszelf neer als de beschavers, dan vervallen we zelf ipso facto tot lompheid die erger is dan lompheid omdat ze hypocriet is.
We zullen de lompheid dus moeten stileren. Boetseren, etsen. Geen kleuren zonder zwartwit, het zwartwit van Mustonen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten