Nu was er vroeger toen ik André zag al vaker sprake van bijklanken van rolverwisseling. Hij draagt mijn initialen, of ik de zijne. Zijn vader was collega van mijn oom. We waren Limburger, Russofiel en filosoof. Niet dat we echt inwisselbaar waren. Daarvoor zijn de verschillen tussen ons simpelweg te groot. Maar er hangt altijd iets van verwachting in de lucht als André Schreuders opduikt. Iets van verwachting van laten we zeggen de Holland-Amerikalijn, maar dan op zijn Kafka's, in plaats van de boot het Rotterdams hotel waar André eens samen at met zijn familie waarbij ik mocht aanschuiven. Aanschuiven zoals de gast, herinner ik me nog vaag, in André's film waar de tafel op de Maasvlakte was gedekt en er dus iets van gastvrijheid speelde.
Ineens weer een vlaag van rolverwisseling. Maaltijd, dat was ook de afsluitende scène in de enige film waaraan ik ooit heb meegewerkt, van vriend Houshang. Vreemdelingen zoals hij moeten hard werken en dan kan het altijd eindigen met een feestmaaltijd. Houshang te gast in Nederland, ik ooit te gast in Dukenburg bij Houshang in de achtertuin, waarbij ik werd uitgedaagd schapenkloten te eten. Vernietiging als ingeslokte levensbron. Grotesk realisme.
Al deze omwegen zijn misschien geen omwegen, het zijn misschien reacties op de film van André die ik inmiddels gezien heb. André Schreuders die de Kapellekensbaan bezoekt, sinds 1986. Er is niets meer van over, en wat er nog van over is wordt toevallig gesloopt als André langsloopt, langsloopt....
Na afloop vertelde André dat zijn film een essay was, misschien niet een essay over de Kapellekensbaan van Boon, maar eerder een reactie op. Geleidelijk kwam André tot de ontdekking dat hij zich op sleeptouw moest laten nemen door wat er daar gebeurde, op de Kapellekensbaan van nu. Die dus steeds minder die Kapellekensbaan is. Wij toeschouwers, mannen van gemiddeld zestig, zagen een pluisje van een paardenbloem door de lucht zweven, we volgden het, het pluisje werd onze gids, wij werden pluisje, vliegend uit de kaders. Uiteindelijk volgde er nog een daad, een paar dorre takken die als quasi-hoop in een put werden gestoken. Vijf takken, vijf, het getal van de vrienden die ik had willen meenemen, die echter bedankten voor de eer, ze zagen de bui al hangen, een film die nergens over gaat.
Het ene nergens is het andere niet. Nergens en niemand, misschien moeten we dat zien als verworvenheden, het je toevallende eindpunt van een weg, de toevallige sloper als André langsloopt, de sloper die lang sloopt.
André ken ik nog uit de tijd dat hij dacht aan een proefschrift en uitkwam bij een artikel, over de Russische avant-garde dichter Daniil Charms. Die schrijft over een roodharig mannetje. Ik parafraseer maar even:
Er was een roodharig mannetje dat geen ogen en oren had. Haar had hij ook niet, dus er was geen reden dat hij roodharig genoemd werd. Hij kon niet praten want hij had geen mond. Hij had ook geen neus. Hij had zelfs geen armen of benen. Hij had geen buik, geen rug, geen wervelkolom, en al helemaal geen ingewanden. Hij had niets. Dus we weten niet eens over wie we het hebben. Het is beter dat we niet meer over hem praten.We kunnen dus vermoeden dat André's eerste lange speelfilm, Langs de Kapellekensbaan, inderdaad nergens over gaat. En het lijkt misschien dat ik hier een prijzing schrijf over die film, of dat die film een reactie is op het boek van Boon. Maar er is helemaal geen boek van Boon, ik heb het in elk geval nooit gelezen. En de film is er niet, hij ging voorbij zoals de trein in de film en in het boek, en die trein is er ook al niet.
(Lezer klikt verveeld weg.)
Nu proberen André en ik uit te vissen wat ik toen moet hebben gezegd, over dat niet beantwoorden van mails. Ik heb eerlijk gezegd geen flauw idee. Wel herinner ik me die grap van die Duitse professor, Rainer Grübel, die hartstochtelijk geloofde in het dialogisme, en zich eraan hield als aan een strenge moraal. Altijd reageerde hij, hoe slecht het ook was wat er werd geschreven of gezegd. Dat zei hij vlak voor mijn lezing bij het symposium in Groningen, over zijn lievelingsfilosoof Bachtin, filosoof van het dialogisme. Na mijn lezing, waarin ik denkelijk iets te deconstructief moet zijn geweest, reageerde Grübel niet. Eindelijk eens een keer niet. Overigens, Grübel was in mijn herinnering een roodharig mannetje en Bachtin een Rus die van avant-gardisten niets moest hebben omdat in hun taal alle betekenissen vergeten werden.
(Net als ik dit schrijf dendert er een trein voorbij. Ik wacht even en zoek dan zoals altijd een mooie foto bij deze blog.)
Universität Oldenburg, 08. Mai 2008 -
Prof.dr. Rainer Grübel im Ruhestand
Geen opmerkingen:
Een reactie posten