Bij een driehoek denk je aan verkeer of aan Pythagoras. Kom je in een roman terecht, dan is die driehoek wellicht het symbool van het gezin. Vader, moeder, kind. Het is dan bijna automatisch een oedipale driehoek. De gevarendriehoek van Van der Heijden moet dan wel de boodschap bevatten dat zijn afkomst gevaarlijk was, en zijn boek zelf een waarschuwing.
De waarschuwing is in het boek Alberts moeder. Zij waarschuwt hem en zijn zusje om binnen het driehoekig stuk land te blijven spelen, omdat daarbuiten gevaar dreigt. Albert blijft dat doen, in zekere zin. Hij blijft spelen binnen de driehoek. De driehoek figureert een alternatieve tijd, een tijd waar het gevaar weg is. Een tandeloze tijd.
Omdat Albert kiest voor het spel is ook het boek een spel. Een spel is een magische formule waarmee een effect wordt beoogd. Maar spelen is ook een ruimte waarin je je vrij kunt bewegen. Zolang je dus binnen de driehoek blijft houd je de gevaren buiten de deur. Toegepast op de roman: zolang je je door Van der Heijden laat meeslepen hoef je je niet te bekommeren om de dreigende en nare zaken daarbuiten.
De roman is dus - zoals bewonderend en enigszins afwerend wordt gezegd - knap omdat Van der Heijden ons door zijn vertelkunst weet mee te slepen. Vooral opmerkelijk, zegt men, bij zo'n idioot plot, een impotente jongeman die zich door een meisje laat genezen in ruil voor het betalen van haar abortus. Zoek er verder niets achter, is de teneur van de prijzingen, laat je meeslepen en vergeet het daarna.
Maar precies dit vergeten is wat in de roman gebeurt. Uiteindelijk krimpt de gevarendriehoek doordat de verteller zich de gebeurtenissen herinnert en ze vertelt. Ook dit is opmerkelijk, omdat Van der Heijden zo vaak wordt geprezen vanwege zijn scherpe geheugen. Maar hij herinnert zich dingen om ze te kunnen vergeten. Alle kwaliteiten, gebeurtenissen en spelletjes, de alcohol en de seks, hebben tot doel de gevaren op afstand te zetten, de tijd van zijn tanden te ontdoen.
Ja natuurlijk, Albert ziet ook de dood als een gevaar, en kiest voor een leven 'in de breedte' (292). Maar de roman eindigt toch met het kijken naar het dode lichaam van een onschuldig kind dat hij beschouwt als zijn eigen spiegelbeeld. '... ja, nu wist hij aan wie Ljibbe hem al die tijd, en nu pas echt, had doen denken. Het jongetje was een ongrijpbaar, vluchtig spiegelbeeld geweest, dat hij nu pas, door de roerloosheid van de dood, als zijn eigen portret herkende.' (477) De tijd wordt pas echt tandeloos wanneer hij roerloos wordt. De gevarendriehoek verandert van een ruimte waarin je vrij kunt bewegen in een roerloos beeld.
Het is niet ver meer naar Tonio.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten