De bedoeling van de titel 'De kinderjaren van Jezus' is dat je opnieuw gaat nadenken over die kinderjaren van Jezus. Maar wat zijn nu die kinderjaren van Jezus? Zijn het de kinderjaren van de volwassen Jezus, of zijn het de kinderjaren van hoofdpersoon David (of Coetzee, of onszelf) die eigenlijk van Jezus zijn, al is het maar omdat onze cultuur al zolang christelijk is geweest en misschien nog steeds is?
Nog een stap verder en je kunt ons nieuwe leven, het leven nadat we het christendom hebben verlaten, zien als de ervaring een nieuw leven te beginnen, precies de ervaring die in de roman wordt beschreven. En dat nieuwe leven wordt keer op keer begonnen. In het boek minstens twee keer, en beide keren weet je zo ongeveer dat het niet een geslaagd begin van een nieuw leven is, of het begin van een geslaagd leven.
Maar wat is de status van dat 'zo ongeveer weten', het weten dat we menen te delen? Dat wordt uitgedaagd door de individuele romanticus, de betweter, de filosoof en de religieuze fanaat. Met al die figuren kunnen we makkelijk afrekenen, alleen al omdat afrekenen gebaseerd is op de orde van getallen die we lang geleden hebben geaccepteerd en waarachter we niet meer terug kunnen.
Maar wat als die ander een kind is dat ons wordt gegeven, dat ons tot volwassene maakt? En wat als die er zijn eigen getalsopvatting op na houdt waarvan hij zich niet laat afbrengen? Dan wordt ook afrekenen een hopeloze onderneming. Ineens worden ook winst en verlies anders verdeeld. Het kind maakt een leven mee waarin dat echte begin steeds kan worden gezocht, een winwinsituatie omdat de idee van het begin nooit kan worden ontkend met een beroep op de ervaring. En de sociale orde lijdt schipbreuk omdat het voortaan altijd mogelijk is dat het individu, de persoon, met die orde onverenigbaar is.
Die romantische tegenstelling is ook die van de christelijke genade versus de wet (of die nu Joods, Grieks of Romeins, sociaal of natuurlijk is).
Hoe kun je zo'n roman prijzen zonder je te beperken tot gratuite herhaling van deze al te vertrouwde en comfortabele tegenstelling? Moet je daarvoor niet zelf ontsnappen aan de betovering waarmee Coetzee ons in zijn boeien houdt?
De sleutel tot zo'n prijzing probeer ik - dat is de wet van het genre dat ik hier probeer draaiende te houden - in het boek zelf te vinden. Dat is voor mij het moment dat de identificatie van hoofdpersoon David met Jezus in de knoop lijkt te raken. Zijn 'peetvader' Simon denkt met David mee, probeert hem met literatuur op te voeden, met name Don Quichot: 'Jouw belang is dat je opgroeit tot een goed mens. (...) Net als Don Quichot. Don Quichot redde maagden. Hij beschermde de armen tegen de rijken en machtigen. Neem een voorbeeld aan hem (...). Bescherm de armen. Red de onderdrukten. En eer je moeder.'
David: 'Nee! Mijn moeder moet mij eren!' (281)
De lezer raakt nu gevangen in een dilemma. Graag wil hij Coetzee lezen als een leerzame roman, een roman waarin we iets leren over de voorbeeldfunctie van het christendom en de mogelijkheid van een nieuw leven, een leven als kind en vluchteling. Hij wil met Coetzee nadenken over de verantwoordelijkheid van opvoeding waarin het kind zich als persoon kan ontplooien tot verantwoordelijk subject.
Hij riskeert echter te stuiten op een kind dat onvoorwaardelijke verering eist en zelfs bereid is daarvoor zijn literaire held Don Quichot te bespotten, en diens gezag in te ruilen voor dat van de halfcriminele patser Sr. Daga.
Het is zelfs moeilijk de individualiteit van dit kind te bewonderen wanneer we vernemen dat hij de mascotte is geworden van de jongens in het opvoedingsgesticht. Waaruit David is weggelopen. David heeft als mascotte een sociale cohesie gecreëerd die door de autoriteiten wordt gebruikt als argument David weer terug naar het gesticht te brengen.
Wie David vereert, wie Coetzee prijst, wie in verwondering blijft staan bij de kinderjaren van Jezus, weet niet goed waar hij mee bezig is. Linke boel, brand je vingers er niet aan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten