Iets van alle zweverige zaken, waaronder literatuur, heeft te maken met het leven na de dood, als we niet meer in ons lichaam lopen maar wel voortleven in de hersens van anderen.
Je zou kunnen zeggen: we zijn dan tekens geworden, even eeuwig als vluchtig.
Anders wordt het misschien wanneer die herinneringen veel zullen betekenen voor hen die voor jouzelf veel betekenen, zoals bijvoorbeeld je kleine dochter. Zij zal geen herinneringen van je hebben wanneer jij overlijdt voordat ze oud genoeg is om die herinneringen op te bouwen.
Vanuit deze gronding wordt het spiegelpaleis van de roman Post mortem opgetrokken. Uit liefde voor 'de literatuur', whatever it may be, en uit liefde voor de dochter van de schrijver. Whoever she may be. Hoewel het geen toeval kan zijn dat zij Renée wordt genoemd, herborene, om de man die hersterft van tegenwicht te voorzien.
Je zou concluderen dat de man zijn autobiografie uit liefde schrijft, ook van literatuur houdt, en dat wil laten zien, dan moet de autobiografie appeltje eitje zijn.
Maar helaas. De man zit met een biofobie, die je in eerste instantie (maar niet uitsluitend) moet opvatten als een biografiefobie, een angst voor de biografie. Hij voorziet namelijk al hoe de anderen met zijn identiteit op de loop zullen gaan. Ze nemen zijn dochter de toekomstige herinneringen af, ze nemen haar haar vader af.
Wellicht zit de zin van de onderneming in de gastvrijheid. De roman moet - of de schrijver dat nou leuk vindt of niet - de herinneringen, het spel ermee en hun verdraaiingen welkom heten. Even anti-immuun als het lichaam van Renée.
De verwelkoming betreft noodzakelijkerwijs ook de disseminatie, de verspreiding van tekens voorbij je controlegebied. Denk aan René Steegmans, wiens naam is samengesteld uit de naam van de dochter, en die van de hoofdpersoon Emiel Steegman zelf.
Of denk aan de naam Terrin. Die moet te maken hebben met de terra, de grond die ons kan opsluiten, zoals de onderaardse gangen in De bewaker en het ziekenhuis. Via ondoorgrondelijke tekens kan hij ontsnappen, zoals de plek op de frisdrankautomaat in het ziekenhuis, of de literatuur. Het kan dus geen toeval zijn dat Terrin Terrin heet.
Bij Terrin zou je ook kunnen denken aan terrein. In de roman is hij op zijn terrein. Daar kan hij de vervelende zaken omtoveren tot mooie zinnen. Daar kan hij altijd naar ontsnappen. Daar kan hij de immuniteit scheppen die zijn dochter ontbeert. Daar kan hij ontsnappen aan zijn eerste en aan zijn tweede dood. Daar kan hij ontsnappen aan de verdenking van verkrachting en moord. Ontsnappen aan het leven: de biografiefobie blijkt ook een biofobie.
En je kunt denken aan de grond waarin de schrijver zal liggen (de scène van de laatste bladzijden), de angst voor zijn dood als drijvende kracht van schepping. De semiotiek wordt alsnog gegrond in de dood die op de eerste plaats de eigen dood is. Zelfs de eerste dood biedt geen soelaas, ook de tweede dood moet worden gevreesd.
Voor zijn riskante creatie is Terrin geprezen met de Ako-literatuurprijs. Ook een dergelijke prijs wordt in de roman al voorzien. In die zin is het een prijzing post mortem.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten