vrijdag 23 januari 2015

Knausgård - Vader

Het dagboekproza van Knausgård suggereert realisme en neutraliteit. Maar het suggereert ook dat die neutraliteit moet worden veroverd in een eindeloze inspanning. De dingen zijn zichzelf niet genoeg, maar moeten als het ware opnieuw geboren worden, opstijgen uit de taal.

Toch is die noodzaak minder vanzelfsprekend dan het lijkt als je de eerste regels van deze roman leest. "Voor het hart is het leven simpel: het slaat zolang het kan. Dan stopt het." Er lijkt dus op het oog alleen maar iets simpels te gebeuren wanneer de vader van Karl Ove overlijdt. Maar al in deze inleiding krijgt de dood een duistere kant toebedeeld, waarmee hij alles in onze omgeving besmet. Dat gaat zo met alle doden in onze cultuur. Ze moeten worden opgeborgen, liefst in de duistere grond, waarmee de duistere kant van de dood alleen maar wordt benadrukt.

Deze dood moet eerst nog toeslaan bij de vader van de schrijver. Hij had hem immers al zo vaak doodgewenst, ze hadden niets met elkaar te maken, en de schrijver heeft zich ontworsteld aan zijn jeugd waarin zijn vader zo domineerde. Als zijn vader dan toch sterft, blijft Karl Ove eindeloos huilen. Hij is vooral geraakt doordat zijn vader zo in zinloosheid is weggegleden, willens en wetens, zijn leven in feite heeft vergooid. Omdat hij toch zijn zoon is moet de niet-gemeenschappelijkheid als het ware op het leven worden veroverd. De zoon gaat met zijn broer het rommelige huis schoonmaken en ziet af van alcohol.

Weer is, zoals in Liefde, een vrouw de verbindende factor, ditmaal oma, de moeder van de dode. Zij kan niet leven zonder drank, en om haar besluiten Karl Ove en zijn broer dan ook maar een slokje of wat mee te drinken. De drank, die zozeer de destructie symboliseerde, brengt nu ineens de redding. Daarna slaat de ontnuchtering weer toe. Dan zitten we alweer tegen het einde van de roman. Oma symboliseert in een nachtelijke slotscène de verspreiding van de dood door het hele huis. Het poetsen heeft daar uiteindelijk niet tegen geholpen.

Karl Ove besluit voor de tweede keer naar het dode lichaam van zijn vader te gaan kijken. Daarmee wordt de onttovering van de beginzinnen pas echt gewonnen. De dood is niets anders dan het stoppen van het leven. Maar hij zat ook al in het leven, we zijn niet meer dan wat voorwerpen in het heelal.

Je kunt je afvragen waarom alle scènes in dit boek zo uitgebreid zijn. Erg veel over de vader komen we niet te weten, het gaat over de vader, en dan vooral over diens dood, in het leven van Karl Ove. Misschien moeten we de geest van het boek zoeken in de wake, het verblijf bij de dode waarin de overlevenden afscheid van hem nemen. Traditioneel hoort daarbij het lachen om de dode en om jezelf, het voelen van de verwantschap tussen tragedie en komedie.

Maar Knausgård lijkt niet sterk te zijn in schertsachtige communicatie, hij heeft maar een matig talent voor humor. Zet hij dit talent aanvankelijk nog in (in de scène waarin zijn oom hem wil meenemen in de auto, terwijl Karl Ove niet wil worden meegenomen, omdat hij zo zijn bier niet kan meenemen naar het oudjaarsfeestje), later is er alleen nog dunne humor onder de oppervlakte en overheerst de serieuze arbeid. De redding wordt niet gevonden in de menselijke extremen, maar in de neutraliteit der dingen.

De tragedie en komedie worden wel in de buurt gehouden, waarschijnlijk bestaat er geen proza zonder deze krachten. Zo zien we Karl Ove aan een stuk door huilen, maar het krijgt een lachwekkende vorm: "Ooooooooooooo," zei ik, "ooooooooooooo".
Wat na die huilbuien resteert is zoiets als een neutrale bezwering, een bezwering van de dood in het neutrale door middel van uitvoerige, neutrale beschrijvingen.








Geen opmerkingen:

Een reactie posten