zondag 2 juni 2013

De autofagie van de lezer- De afvallige

De afvallige is al behoorlijk geprezen onder anderen door Arjen Fortuin en Bert Wagendorp. Ze hebben niet zozeer waardering voor de opvoedkundige waarde - de roman is geen vehikel dat onze kennis van de geschiedenis moet vergroten - als voor de vertelkunst van Van Aken. De literaire bedoelingen en het geheim van de begaafde verteller, dat is wat de recensenten met hun kennersblik waarderen.

De roman wordt terecht geprezen, al lezend blijft de bewondering groeien. Maar de recensies van Fortuin en Wagendorp hebben iets onbevredigends. Fortuin mag dan literaire kwaliteiten zien en een paar mooie zinnen citeren, het merendeel van de roman is geschreven in kinderboekentaal, taal die de lezer zo snel mogelijk moet meenemen zonder dat hij afgeleid wordt door eventueel hinderlijke uitweidingen en poëtische nuances. Wagendorp mag dan zijn romantische geheim koesteren, hij geeft het met zijn andere hand prijs door uit te leggen dat Van Aken de grote wereld van destijds verkleint met behulp van personages met wie we ons makkelijk kunnen identificeren.

Op die manier komen we inderdaad met steeds meer geheimen te zitten, geheimen die we bezweren door te blijven doorlezen. We weten op een gegeven moment wie de goeierikken en de slechterikken zijn. We weten dan dat de representanten van het verhevene hypokriet zijn, en dat de dwazen en kinderen wijsheid verwerven die uiteindelijk meer waard is. Maar we begrijpen steeds minder van de politieke en religieuze idealen waardoor de massa's gedreven werden, en de idealen die Jan van Aken er al dan niet in wil ontdekken.

Zo zou je de roman kunnen lezen als rechtvaardiging van het ideaal van godsdienstvrijheid. Justinianus is in het boek nauwelijks een personage te noemen, zelfs niet een wereldverkleinend personage in de zin van Wagendorp. Hij wordt vermoord omdat hij de westers-christelijke, 'katholieke' waarden van Athanasius niet onderschreef. De moord is een historisch scharniermoment omdat die katholieke waarden daarna de overhand kregen. Zonder de speer van Axylus zou de geschiedenis anders gelopen zijn.
Maar hoe anders? Zou de cultuur volgens Justinianus tolerant en pluralistisch zijn? Of zou hij - in de slechte en goede zin van het woord - imperiaal zijn, zoals het Romeinse Rijk uit de aurea aetas dat meer dan vaak wordt aangenomen samengehouden werd door een religieuze kern?

Een ander geheim van het boek is de tragische onderstroom. De gruwelijke verminkingen zijn nauwelijks tragisch, ze moeten de lezer vooral bij de les houden, ze geven het ritme van de avonturenroman aan. Het hoofdregister is komisch en moreel. Het boek is ook 'episch' vanwege de belangrijke rol van grote, monumentale gebeurtenissen. Soms, zoals in de laatste zinnen, komt het tragische register bovendrijven. Swintharik zou met zijn doedelzak de Hunnen volgen: 'Overal waar zij hun bloedspoor achterlaten, volgt hij. Hij speelt zijn duivelse, snerpende muziek op een vreemde windbuil die de vorm heeft van een koploze geit - hij speelt voor de doden en geen leger of barbarenhorde kan hem raken. Hij spreekt niet en niemand heeft hem ooit zien eten of drinken.' (600)
Raar genoeg zou het diezelfde Swintharik zijn die zo lang alcoholverslaafd was en die de Hunnen probeerde over te halen het Romeinse Rijk te plunderen. Het gaat dan bij zijn muziek ook niet om een politieke stellingname of getuigenis van ontnuchtering. Het gaat om een lyrische muziek die besloten ligt in elke stellingname, verslaving en ontnuchtering, een muziek die ons bij het lezen was ontgaan maar die er wellicht wel in te beluisteren was.

Zouden we ten slotte ook een religieus geheim kunnen ontdekken in de roman van Van Aken? Een geheim dat even waanzinnig is als de zelfcastratie van de Cybele-aanhangers en de oorlogen van de 'homoousioi' tegen de 'homoiousioi'? Schijnbaar staat de schrijver daar ver boven, zoals hij nog lijkt te suggereren in zijn Verantwoording, waar hij zegt dat ze 'in naam slechts een iota verschillen' (604). Maar hoe kun je zo'n hoge positie verwerven waar de verschillen zo exact meetbaar worden, alsmede hun portee? Hoe kun je met andere woorden bovenop een zuil blijven zitten, zoals een schrijver doet, of een vogel worden die troepenbewegingen kan waarnemen en ook nog doorgeven? Moet je daarvoor het heilige zwijgen niet kunnen belichamen in een taal die grotesk en lachwekkend is, de taal van een stotterende koerier?

In Delphi bezoeken de jeugdige Dido en zijn stotterende vriend Lucifer als orakelboden van de keizer de pythia. Die zwijgt. Maar ineens spreekt Lucifer zelf met een vrouwenstem, 'alsof de Pythia, die ons eerder had toegegrijnsd, bezit van hem had genomen' (322), aldus Dido dertig jaar later, wanneer hij zichzelf heeft bekendgemaakt als de chroniqueur van de hele geschiedenis. De boodschap luidt als volgt:
'Zeg de keizer: Het welgebouwde huis is in verval.
Niet langer heeft Foibos Apollo er zijn toevlucht,
noch de lauwerkrans der profeten;
noch de sprekende bron;
opgedroogd is ook het sprekende water.'

Wonderlijk, een roman die als geen ander luistert als een spraakwaterval, maar een die ons terugleidt naar een orakelspreuk die ons meldt dat de bron is opgedroogd. Steeds minder begrijpen we nu van het uiteindelijke zwijgen van Swintharik, zelfs als het onze ogen had geopend voor de tragiek. We zouden misschien moeten wachten op een nieuwe roman van Van Aken over Pseudo-Dionysios de Areopagiet of andere mystici, en opnieuw het verband moeten doordenken - beluisteren of verzwijgen - tussen zwijgen en vertellen, het zwijgen in dat vertellen zelf moeten lezen, waarmee we het risico lopen in de grootste religieuze waanzin te belanden.

Kortom, een autofagie van het vertellen. Zolang het verhaal gaande is, geniet je volop. Maar intussen heb je niet door dat er van alles bij je wordt weggesneden, en dat je je eigen lichaamsdelen aan het eten bent. Je zou dat metaforisch kunnen duiden, bijvoorbeeld doordat we Van Aken zien als een herschrijver van onze voorgeschiedenis, het moment waarop het imperium ten onder gaat en het christendom de chaos ordent rond 'Hoc est corpus meum!'.

Maar misschien is die duiding nog veel te afstandelijk, en betreft de autofagie wel echt ons eigen lichaam. Ongemerkt eten we ons lichaam, dat wil zeggen: het lichaam waarvan we niet meer weten wat het is, doordat het bezet is geraakt door de interpretaties van de christelijke ideologieën, doordat het in inquisities is verminkt. Je kunt de autofagie ook, zoals in de roman, juist opvatten als een - misschien wel terechte - straf van de barbaren voor de moordlustige pedofiel. Maar misschien komen beide interpretaties wel op hetzelfde neer, omdat wij het zelf zijn, die instemmend genieten en niet meer doorhebben wat we tegelijkertijd verliezen.

Intussen gaat de verteller door, en de lezer wordt hooguit wat onzeker over de portee. Daarom zegt hij iets te nadrukkelijk: 'Wat heb ik genoten!', als hij het boek dichtklapt en wegschuift.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten