maandag 22 december 2014

Van Mersbergens carnavalspastoraat

Toch maar eens gelezen, dit carnaval van Van Mersbergen. Qua inhoud gebeurt er weinig meer dan de omdoping van carnaval van een zuipneukfeest tot een mysterie-ervaring waarin de hoofdpersoon zijn breekpunt zoekt in de hoop op hergeboorte. Daarvoor moet uiteindelijk ook het scheurkalendertje worden weggegooid dat hij bijhoudt om de alcohol te tellen. Zo telt ook de lezer mee, waardoor het boek overeenkomsten vertoont met marathonverhalen waar elke kilometer je dichter bij de afbraak brengt.

De essentie van het carnaval is misschien wel voelen. Maar wat hoofdpersoon Ralf voelt is iets van geest en lichaam, en wel de geest en het lichaam van wat boven hem uitstijgt. Hoe neem je dan afstand van je kleine individuele identificatietjes? Door afbreuk, maar ook door verheffing. Welnu, voor die verheffing zorgt de muziek. De muziek van de Joekskapelkes, maar ook die voegt zich weer in in het omvattendere geheel.

Dat geheel moet kunnen worden uitgedrukt in muzikale taal. Ziedaar de formule van dit boek. Korte zinnen, repetitiviteit, titels van carnavalsschlagers, fragmenten, kleuren, kleding en dierenlatijn ('Grus grus').

Sluit niet elk geheel zijn buitenkant uit, met meer kracht dan het individu ooit zou hebben gekund? Is niet Jan van Mersbergen in Platoonse en andere zin een bewaker van het carnaval, een wachter?

De wachter neemt hier vooral het gezicht aan van een veerman en een pastoor. Je moet elkaar helpen de overkant te halen. Want de grootste angstdroom tijdens het carnaval is dat het nooit ophoudt en dat je de eindstreep nooit zult halen. Vandaaruit valt de ongelukkige jeugd van Ralf te reconstrueren, kind van binnenvaartschippers. Een veerman is voortdurend dicht bij de wal en moet die keer op keer raken om de angstdroom te overwinnen.

In deze roman wordt de pastor aanvankelijk belichaamd door de 'pastoor': in een groep vervult bij toerbeurt iemand de rol van pastoor, die de andere groepsleden moet toespreken om ze door het carnaval heen te helpen.

Je kunt het pastoraat ook - met enige goede wil - in bredere zin tegenkomen in dit boek. Bij de afbraak van het zelf komt het pastoraat neer op de aanvaarding van de ander als jouw pastor. Ralf wordt naar zijn logeeradres gebracht over de bevroren rivier en liefdevol in bad gestopt door zijn gastvrouw.

Pastor, dat zouden ook die anderen kunnen zijn, de maximaal carnavaliserende Mexicanen, de Maxicanen dus, die Ralf van zijn bed halen omdat hij daar even bezig was 'partieel carnaval te vieren', vroegtijdig over te gaan tot égoïsme à deux. De Maxicanen waren ooit vreemden maar hebben zich maximaal aangepast en zich tot carnavalspastores ontwikkeld.

Maar roept ook dit verhaal weer niet zijn eigen schurk op, in dit geval de Afroamerikaanse zwarte die Sara ooit verliet, zodat Ralf zich alsnog liefdevol kon ontfermen over Sara en haar kinderen? En vergeving kon zoeken voor de weigering waarmee hij Sara als elfjarige opzadelde? Het lijkt er verdomd veel op, het spel van liefde en vergeving kan niet zonder zwartwittekeningen.

Het carnaval van Van Mersbergen loopt uit in het verlangen naar de liefde van Sara, een liefde die zich moet bewijzen in haar stem door de telefoon. Ralf moet denken dat Sara hem dit carnaval gunt. Sara vraagt Ralf hoe hij het gehad heeft. Lijkt me logisch, want je kunt iemand toch pas iets gunnen wanneer je minstens weet wát je hem gunt. Maar Ralf kan het niet zeggen. Daardoor blijft misschien ook die liefde in de lucht hangen, en wordt de pastor van het carnaval iemand die ons door het gemis van de liefde heen helpt door ons het idee te geven dat ze er is, tegen beter weten.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten