vrijdag 19 juli 2013

Van der Paardt over Vergilius en Nederlandse literatuur

Het lijkt zinloos iets te doen wat iemand anders voor jou al eens gedaan heeft. Je krijgt het odium dat je niet origineel, wel saai en naïef bent. Ik stel me bloot aan dit risico doordat ik zaken heb opgeschreven die iemand anders eerder al opschreef en ook nog een stuk uitvoeriger.
(Rudi van der Paardt, De goddelijke Mantuaan - Vergilius in de Nederlandse letterkunde, Leiden 1987)

De Nederlandse literatuurbeschouwing nam afstand van de man die deed wat al eerder door iemand anders was gedaan (Vergilius) en van de man die dat nog eens overdeed (Vondel). Busken Huet noemde in 1867 de Gijsbrecht 'een treurspel, bij welks vertonen niemand treurt en de gehele wereld naar huis verlangt.' (21) Ook de Tachtigers zagen niets in Vergilius. Tegenover het zo geprezen allerindividueelste was Vergilius maar een slome geloofsmaniak (Aegidius Timmerman, 24).

Dus luidt opnieuw de vraag hoe je Vergilius kunt prijzen. Een antwoord daarop geven allerlei Nederlandse schrijvers uit de tweede helft van vorige eeuw: Vestdijk, Nooteboom, Hermans, Gerhardt. Zij lieten zich graag inspireren door Vergilius en deden daar niet al te geheimzinnig over. Nu wordt het spannend, want ook deze schrijvers riskeren daarmee te worden meegezogen in het odium van saai, een odium dat tegenwoordig vernietigender dan ooit is.

Welnu, de bewonderaars van deze literatuur kunnen gerust zijn. Van der Paardt redt Vergilius, tegen en ondanks zijn odium. Hij zet daartoe de volgende strategieën in:

  • Verbreding van het oeuvre. Misschien is Aeneas wel vroom, dus saai, maar Vergilius heeft potdomme wel meer geschreven en alles is de moeite waard: Georgica, Bucolica, andere hoofdstukken van de Aeneis dan altijd weer die 2, 4 en 6.
  • Aanwijzen van ambivalentie. Vergilius was niet alleen maar een prijzer van Augustus, maar liet tussen de regels door best wat donkere kanten zien, van zichzelf en de wereld om hem heen.
  • Imitatie anders uitleggen. Wat Busken en de Tachtigers aanzagen voor slaafs kopiëren is in werkelijkheid fijnzinnig aanpassen en op de kop zetten. Dat geldt voor Vergilius ten opzichte van Homerus, en voor de Nederlanders ten opzichte van Vergilius. Personages worden gecombineerd in nieuwe personages, citaten krijgen een tegengestelde betekenis etcetera.
  •  Verbreding van de tradities. De Tachtigers hadden even genoeg van het Christendom, de moderne schrijvers worden weer nieuwsgierig en combineren Christendom makkelijk met de klassieken. Niet raar, want het Christendom neemt die Oudheid ook gewoon over, in allerlei opzichten.
Ik vind dat Van der Paardt nog wel verder had kunnen gaan. Kun je die moderne schrijvers niet nog meer inzetten om dingen bij Vergilius zelf op het spoor te komen?
Zo gaat Van der Paardt mee in de visie dat Nooit meer slapen vooral een anti-Aeneis is. Het is namelijk een mislukte queeste, Alfred komt met zijn ontdekkingen niet verder. Aan de andere kant, zegt Van der Paardt, begrijpt Alfred nu wel dat hij niet meer is dan een bepaalde chemische evenwichtstoestand en niet kan communiceren met andere mensen.
Dan zeg ik: noem dat maar eens niet verder komen. Je komt al gauw in het spoor van het epicurisme waarbij Piet Schrijvers in zijn Vergilius-interpretatie zijn vingers aflikt.

Maar wacht eens, nu lijkt het of Vergilius wél verder is gekomen, of hij wél een heerlijk stabiele toestand heeft bereikt die de vervulling van zijn queeste is. Zonder Vergilius zijn epicuristische kleuren te misgunnen zou ik wel even tegen Van der Paardt willen zeggen: ga niet te snel mee in al die aannames, ook als ze van gezaghebbende figuren komen. Soms hebben ze minder gelijk, soms hebben ze - zoals Van der Paardt zelf - meer gelijk dan ze denken.

Naar mijn mening kom je verder door vanuit Alfreds wijsheid vragen te stellen aan Vergilius en niet te verbaasd zijn als je ook nog antwoord krijgt. Zo moet je misschien wel af van de idee dat Aeneas een queeste volbrengt, dat het zijn queeste is, dat het überhaupt een queeste is. Aeneas begint zijn tocht bij het verlies van zijn stad, zijn goden en vader sturen hem op weg, waar hij aankomt moet Rome nog gesticht worden zonder dat Aeneas zelf erbij kan zijn.


 





Geen opmerkingen:

Een reactie posten