zondag 26 mei 2013

Retour Bern-Lissabon

Ooit was ik onder de indruk van Midnight express. Ik was toen zeventien, opgevoed met morele idealen, en dan is dat geweld een klap in je gezicht. Het beledigt je, maar het veroorzaakt ook een bepaalde woede in je, waardoor je nog moreler wordt. De hele titel ontging me, de droom van een trein die je in een keer uit de hel kan meenemen. Wel had ik door, zonder het te beseffen, dat achter je morele drive verlamming kan schuilgaan, die soms manifest wordt in een dreigende stemming die op korte afstand zijn kwade uitwerking op je blijft hebben. En in fascinatie uiteraard.

Het kan ook andersom, een trein die je meeneemt uit de hemel. Stel, je bent een geprezen leraar en geeft les over Marcus Aurelius, met zijn ideeën over daad, gevoel en gedachte, die onverbrekelijke eenheid. Helaas moest die keizer wel steeds vaker naar de rijksgrenzen, waar hij hij zijn beschouwelijke kant even opzij moest zetten en een beroerde dood in de militaire kampen stierf.

Het is ook goed mogelijk dat je zelf functioneert als beschouwer, die daarnaast dus ook - volgens die stoïsche filosofie van Marcus Aurelius - een noodzakelijke, actieve inbreng heeft. Het gevolg zou zijn dat die beschouwer dan ook de dader wordt, in zekere zin. Zo zou je de Romeinen met hun keizer-filosoof alsnog - ondanks hun oneindige aggressiviteit, kunnen zien als brengers van beschaving, van inzicht over levenskunst tot in de uithoeken van het imperium.

Volgens deze gedachtelijn ongeveer zou je Night Train to Lisbon kunnen bekijken. Leraar klassieke talen Raimond Gregorius begint al met actie wanneer hij een jonge vrouw tegenhoudt als ze van de brug wil springen. Later blijkt ze de kleindochter van een beruchte politieleider, 'de slager van Lissabon', te zijn. Dan springt Raimond in zijn nachttrein. Het zijn natuurlijk allemaal acties die hem overkomen, maar dat past wel bij het stoïsche ideaal van Marcus Aurelius.

In Lissabon aangekomen speelt Raimond de rol van onderzoeker, overbrenger en verbinder van inzichten. Op dit moment lijk je in een Bildungsroman aangekomen, temeer daar zijn bril stukgaat en hij een nieuwe bril krijgt waaraan hij even moet wennen. Maar uiteindelijk is hij minstens evenzeer brenger van Bildung dan ontvanger. Dat blijkt wanneer hij Estefânia bezoekt, de minnares van verzetsman Amadeu die met hem naar Spanje was gevlucht. Hij kan haar diens boek overhandigen, waarmee de onderwijscyclus sluit.

In zekere zin wordt Raimund dus pas in Lissabon echt leraar klassieke talen. Maar daarvoor weten we te weinig van zijn optredens in zijn Bernse klassen. De film heeft daardoor een tegengesteld effect. De leraar lijkt zijn ware bestemming pas in Lissabon te vinden, en gelukkig kon hij het opbrengen om die saaie school even achter zich te laten, met die vervelende directeur. De reis is dan een 'journey to the very heart of himself', zo verklaart ons de filmbeschijving. Hoewel die interpretatie - opgang van de hel naar de hemel - prima past, kun je je afvragen of je zo met Raimund wel voldoende van de Portugese hel kunt meekrijgen, waarmee je dus je eigen leerproces dreigt te blokkeren.

In de film ligt in tweede instantie ook de uitnodiging besloten het proces om te keren. En dat geldt dan wellicht voor het hele levenskunstproject van Pascal Mercier (Peter Bieri). Het is een aller-retour. Hij ontvangt van het leven dankbaar zijn lessen in liefde en levensmoed, en laat zich verrijken door verhalen van Portugese verzetsmensen. De andere richting is die van de leraar die beschikt over het ware inzicht, het inzicht dat inzicht, hart en daad een onverbrekelijk geheel vormen. Een eenheid die je geschonken wordt als je maar af en toe wat twijfelt. Dat inzicht bracht Raimund al in zijn Bernse klas, maar een van zijn alter ego's, Pascal of Peter, komt het zonder gemor overal brengen, in Lissabon maar evengoed in een Arnhems bovenzaaltje, aan de modderige randen van zijn imperium.

woensdag 22 mei 2013

Les particules élémentaires

Dat het een prijzing is, verklapt de schrijver zelf pas op het einde, het einde van het boek, van de mensheid, van de prijzing zelf: 'Au moment où des derniers représentants vont s'éteindre, nous estimons légitime de rendre à l'humanité ce dernier hommage ; hommage qui, lui aussi, finira par s'effacer et se perdre dans les sables du temps ; il est cependant nécessaire que cet hommage, au moins une fois, ait été accompli.'

Daarmee belanden we regelrecht in Foucault, aan wie de formuleringen ongetwijfeld met opzet doen denken, temeer daar die naam kort daarvoor nog genoemd was. We hebben dus te maken met een polemische prijzing, een oorlog tegen wat de roman bestempelt als de overschatte intellectuelen, de intellectuelen die altijd voor alle problemen technische oplossingen zoeken. Foucault zag het einde van de mens als het einde van de subjectiviteit en als het begin van een andere verhouding van de mens tot zichzelf, het 'zelfbestuur'.

Het lijkt of Houellebecq de dépassement van de mens haast andersom ziet. Door genetische ontdekkingen kan de wereld à la Huxley door wetenschappers gecontroleerd worden, maar met een niet-wetenschappelijk doel, een algehele entrelacement van de mensheid onder het vaandel van broederschap. Wat dan overwonnen is, is vooral het individualisme, de mens als individu dat naar genot streeft en zich daarbij steeds meer opsluit in zichzelf en zijn eigen frustraties.

Hoe slaagt een schrijver erin zich met liefde te verplaatsen in zijn twee helden, de halfbroers Bruno en Michel? Hoe kan hij hun seksuele en wetenschappelijke dwaaltochten van binnenuit meemaken waarbij hij erin slaagt de lezer mee te nemen? Bewijst dat niet dat hij van die tijdsfiguur maar moeilijk afscheid kan nemen? Of dat het afscheid nemen hem zo gemakkelijk afgaat dat hij erin blijft hangen?

Daarmee voelt de schrijver iets aan van onze tijd, of die van eind vorige eeuw. Vandaar dat het boek door zovele miljoenen verslonden is en in 25 talen vertaald. We zijn nog steeds gefascineerd door Charles Manson en geloven gemakkelijk dat Mick Jagger iets met hem te maken heeft, en met iets in ons, iets dat maar niet bij zijn warme, intieme bestemming wil aankomen.

Daarom opper ik een andere mogelijkheid het boek te lezen. Het afscheid wordt voortgezet, uitgesteld, we willen nog een tijdje in deze prijzing van de mens blijven hangen, in een entrelacement die ook nog het verleden omvat.

De schrijver, en met hem de lezer, zijn als de vogel die in het boek genoemd wordt, die in de grond blijft pikken (becqueter) ook als er in die grond niets meer te halen valt. Het is alsof je een boek van Beckett ('pikker') leest, van die stem die zegt dat hij blijft doorgaan totdat hij stopt, en hij zal onvermijdelijk stoppen. Een personage (ik meen Bruno zelf) in Les particules élémentaires  zegt dat hij de romans van Beckett nooit heeft uitgelezen. Zo kun je blijven 'becqueter', het einde mijdend zolang het er niet is.

Het zou kunnen dat, zoals wel wordt beweerd, Houellebecq met Beckett de ervaring deelt van een moeder die hun leven in een wurggreep hield. 'The only sin is the sin of being born' (Beckett). De meest waarschijnlijke bevrijding van de mens, zou ik denken, is er een waarin hij de vlucht voorwaarts zoekt, een symbiose van allen met allen en alles. De situatie waarin je de geboorte altijd voor je hebt.


vrijdag 17 mei 2013

Je troosten met Nooit meer slapen

'- Mijn schrikbeeld is altijd geweest leraar te moeten worden. (...)
- En nog veel afschuwelijker is het alleen talent te hebben voor iets dat eigenlijk niemand nodig heeft. Zo'n vak als Grieks.' (153)

Want het werkelijke scheppen, dat bereik je er niet mee. Vandaar misschien dat ik nu deze blog zit te tikken, als compensatiedwang. En vandaar wellicht dat Alfred Issendorf op zoek gaat naar de meteoriet en ook dat project weer opgeeft. En weer een ander project begint. Als Sisyfus.

Het is misschien geen betekenisloos toeval dat Hermans over Grieks spreekt, en niet over Latijn. Want het project dat zijn held het meest aanspreekt is het dragen van zijn vader. Hij is een Aeneas, een Trojaan die ontsnapte aan de Grieken door Troje te verlaten, met zijn vader op zijn rug, en gedreven door zijn moeder op zoek moest naar een bestemming. Zelfs zijn opgave van het meteorietproject lijkt al voorgetekend door Vergilius:
'Anderen zullen - ik wil het geloven - (...) de banen van de hemel tekenen met de stift en de opgang der sterren beschrijven. Gij, Romein, gedenk uw taak te heersen over de volken - dat zal uw kunst zijn - ...' (VI, 851-53)
Bij Alfreds dromen hoort ook trouwen met de vriendin van zijn zus Eva. Hij weet niet hoe ze heet, maar ze moet van hem per se Dido heten. Later, als hij al op de terugweg is, heeft hij contact met een meisje. Het leidt tot bijna niets. Van betekenis lijkt me wel dat zij hem haar naam vertelt: Inger-Marie. Ook vertaalt zij voor hem de dagboekaantekening van zijn verongelukte Noorse vriend Arne. Als ze met de bus wegrijdt blijft ze hem aankijken en lijkt ze zijn naam op het raampje uit te wissen. Zo stelt Alfred het zich althans voor, en: 'Dat zou verreweg het beste voor haar zijn.' (243)

Je zou kunnen denken aan Echo en Narcissus. Echo die geen eigen woorden spreekt maar die van de ander (Arne) weergeeft. Het zou perfect passen bij de interpretaties van Nooit meer slapen als het doorlopen van spiegelingsprocessen. Maar zouden het niet juist voorbijgaande figuren als deze Inger-Marie en 'Dido' zijn die de opsluiting van Hermans' ego in zichzelf doorbreken? Dat iets voorbijgaat betekent nog niet dat het betekenisloos is.

Uiteindelijk moet de held zien te leven met het sterven van zijn vader en van zijn reisgenoot. Hij kan hen een tijdje meedragen, even plichtsbewust als Aeneas zelf, maar moet ook hen ten slotte afgeven. Het lijkt of hij daarna alleen nog de wereld wil blijven verwensen, laat die maar ten onder gaan door een meteorietinslag ofzo.

Nee, de roman gaat wel degelijk over schepping, het scheppen van niets minder dan een wereld en een volk. Dat scheppen ziet eruit als het uitvoeren van routineuze handelingen, het sjouwen met veertig kilo op je rug.

Arne had onderweg aan Alfred uitgelegd dat er bijna geen verschil is tussen routineuze arbeid en scheppen: 'Een ei bakken op de top van de Mount Everest, dat is het.' (153) Lukt dat scheppen niet, denkt Alfred later, dan heb je tenminste nog de troost dat je je best hebt gedaan. Lekker calvinistisch: de uitkomst van het scheppen heb je niet in de hand, alleen het harde werken. En die troost wordt je voortdurend aangereikt, als je er oog voor hebt.

Vanuit diezelfde ervaring ook kon Vergilius de gedachtewereld van de soldaat (met veertig kilo en het gezag van zijn vader op zijn rug) en de elites bij elkaar brengen door Rome te herinneren aan zijn moeizame prehistorie:

Tantae molis erat Romanam condere gentem!

zondag 5 mei 2013

Alarmbelletje

Nog steeds zijn we in de ban van Sloterdijk met zijn oefenboek. Op tv gaf zijn vriend René Gude er de draai aan dat we vooral moeten oefenen in ons gebruik van negatief gepraat. We moeten dat gepraat zijn plaats wijzen, het moet niet meer dan een opstapje zijn naar een ander gepraat. Het moet gericht zijn op het leveren van onze persoonlijke bijdrage aan het leven van de mensheid.

In Oefeningen in wat ik zoal meemaak zoek ik net als Sloterdijk een verbinding tussen het oefenen en de tijdgeest. Gude zoekt met zijn oefening eerder contact met de toekomst, enigszins tegen de tijdgeest in. Zelfs zijn erkenning dat hij deel uitmaakt van de tijdgeest is erop gericht de ander ertoe te verleiden met hem te oefenen.

Een prijzing zou zomaar zo'n oefening kunnen zijn. Een poging afstand te nemen van de vervelende gewoonte negatief te praten over anderen.

Het dwingt me om opnieuw te denken in welk genre ik me bevind, en wat het genre met mij doet. Mijn 'prijzingen' overziende is de toon minder prijzend dan wat je op grond van de titel zou verwachten. De kern van het genre is misschien toch eerder de verwondering. Wat gebeurt er eigenlijk wanneer je iets probeert te prijzen? Wat gebeurt er wanneer iemand iets prijst?

Een mogelijk effect kan zijn dat de prijzing niet erg lukt. Dat resultaat is zo mogelijk nog negatiever dan een negatieve kritiek. Zelfs als je het probeert te prijzen lukt het niet. Nou, dan moet het wel heel erg met dat boek of die film gesteld zijn. Ook kun je iemand 'het graf in prijzen', ook al niet erg positief.

Nog weer een ander effect kan zijn dat de prijzing iets verrassends oplevert. Je verwoordt je prijzing op zo'n manier dat het geprezene in een ander licht verschijnt, geheimen prijsgeeft of nieuwe schaduwen werpt.

Zo denk ik aan René Gude, en wil ik hem prijzen voor zijn levensmoraal, waarin we worden opgeroepen onze persoonlijke bijdrage te leveren aan de mensheid. Echter: met mijn prijzing dreig ik - volgens zijn eigen opvatting - weg te zakken in een anoniem leven, omdat ik niets eigens breng, maar alleen maar iemand anders heb bijgevallen. Met mijn prijzing val ik in een kuil. Niet alleen mijn leven is mislukt, ook nog mijn kans om in de mensheid voort te leven is verprutst. (Het Pavlovbelletje gaat nu flink tekeer, de ultieme alarmfase is duidelijk aangebroken.)


zaterdag 4 mei 2013

Het geniale dier

René ten Bos vraagt zich af hoe het zit met dier en mens. Hij vindt veel aanknopingspunten bij Agamben, met name bij diens gedachte dat de mens mens is omdat hij niet weet of hij dier of mens is. Daardoor wordt het een keuze, een keuze die constituerend is voor de politiek, die immers gebaseerd is op de beslissing wie als mens aan de politieke orde mag deelnemen.

Daarnaast legt Agamben ook de Romeinse gedachte voor van het 'indulgere genio', toegeven aan de genius, het dierlijke in de mens. De strijd tussen mens en dier in de mens moet niet slechts de overwinning van het dier tot doel hebben, want dan verlies je misschien wel de belangrijkste bron van de moraal. Daarin volgt Ten Bos Konrad Lorenz, die zo zijn twijfels heeft over de ratio als morele bron.

Ten slotte geeft Nietzsche misschien wel de meest ondubbelzinnige gedachte waardoor Ten Bos zich laat inspireren. Nietzsche spreekt van 'instinctzekere mensen', niet omdat ze een nieuw tijdperk openen, maar omdat zich in hen de beste krachten hebben opgehoopt. Zij handelen niet uit ressentiment, maar bevinden zich in een toestand van winterslaap, waarin krachten worden verzameld, en wachten hun moment af om te exploderen en toe te slaan.

Interessant is het moment waarop René ten Bos zelf lijkt toe te slaan, wanneer hij zich ondubbelzinnig achter de Tsjechische Jan Zwicky schaart. Zij ziet domesticatie als een drempel, maar anders dan Agamben ziet zij de drempel als rustbrengend voor de mens, omdat hij er tegelijk kan deelnemen aan de orde van natuur en van techniek. Ten Bos gaat volledig akkoord, maar is op dat moment bezorgd om de filosofie: 'Filosofie wil altijd duidelijkheid en helderheid. Het wil grenzen duidelijk vastleggen.' (p.221)

Wat betekent het dat Ten Bos uiteindelijk vanuit dit type filosofie voor de drempel wil opteren, voor een tussenzone waarin we de vreemdsoortige gewoonheid van het dier erkennen?

Betekent het niet dat de tussenzone wordt prijsgegeven aan de figuur van de paradox, en wel in de tijd? De basisfiguur van die paradox is dat het dier zich wil verbergen, maar alleen om op een bepaald moment naar buiten te komen.

Ik moet denken aan een scène die ik gisteren beleefde in een park in Madrid. Daar speelden kinderen verstoppertje. Het meisje dat moest zoeken moest tot acht tellen, maar vergat dit cijfer. Ze rende voortijdig naar de andere kinderen: 'Tot hoeveel moest ik ook alweer tellen?' 'Hasta ocho!'

Het eerst-dan is de figuur waarmee Ten Bos rationele helderheid met de tussensituatie van mens en dier wil verenigen. Je zou kunnen zeggen: Ten Bos is een filosofisch dier, een dier dat niet anders kan dan scherpe grenzen vastleggen. Om die vervolgens te vergeten en misschien voortijdig naar buiten te stappen. In die zin blijft Ten Bos ook platonist. Ook Plato ging het misschien niet om de uitkomst van de wiskunde, maar om het gebruik van de wiskunde om ergens anders uit te komen, bij een andere mens, of liever nog: bij een andere antropologie.