donderdag 30 april 2015

Harry Kuster prijst Thomas van Aquino

Het boek van Harry Kuster over Thomas van Aquino is een Prijzing! waarbij het ene enkele uitroepteken een understatement is. Maar er is ook wel iets voor te zeggen mijn bespreking onder te brengen in 'ideeën' vanwege het tribuut dat Kuster en Aquinas betalen aan Plato. Dat mag vreemd klinken, want Aquinas was toch de man die het Christelijk geloof combineerde met Aristoteles? En vanuit Aristoteles' optiek zijn de ideeën teretismata, wat je denk ik prima kunt vertalen met flatus vocis, hoewel de gevoelswaarde weer anders is. Maar dat heeft bij Thomas misschien wel geen betekenis. En dus ook niet bij Kuster, ben ik geneigd te zeggen. Maar laat ik niet te snel oordelen. De belangrijkste spelregel is de vertraging.

Misschien ben ik ook gewoon jaloers. Kuster schrijft een Prijzing van jewelste, heeft zich de vrijheid genomen om te stoppen met lesgeven en kan daardoor juist zo'n boek schrijven, en ik, met mijn vakantieweekjes, zit hier gebogen over mijn lullige blogje. Dat wordt dus een Prijzing! van niks. Nog raar eigenlijk dat Kuster mij aanspreekt als Goede Vriend. Want eerder had ik hém te verstaan gegeven dat je echt geen Goede Vriend bent als je je boeken voor de ander verborgen houdt, en had ik eigenlijk het vertrouwen in hem opgezegd, en inderdaad, ook nu weer moest een ex-collega voor me bemiddelen, ja zelfs mij vertellen dat het boek verschenen was. Maar ik begrijp nu wat erachter zit. Een goede leraar 'faciliteert bij voorkeur ongemerkt en ingenieus, en wekt de indruk slechts te helpen en niet onmisbaar te zijn' (160-1). Ik kan leraar Kuster (mag ik Harry zeggen? Vanaf nu is hij weer een vriend) dus van harte vergeven, en benader daarmee meteen de belangrijkste waarden van Thomas, de billijkheid en de habitus.

Billijkheid is ook maar een greep. Want epieíkeia betekent behalve billijkheid ook welwillendheid, redelijkheid en zelfs liefde. Die betekenissen haalt volgens noot 146 theoloog Jean-Pierre Wils erbij, een ex-collega van mij, die ik niet makkelijk mijn vriend zou kunnen noemen. Kijk ik in mijn woordenboek, dan zie ik nog twee andere betekenissen staan, ingetogenheid en zachtheid. Ik vraag me af waarom Wils die heeft weggelaten. Laat ik hem, ondanks onze akkefietjes van het verleden, niet meteen verdenken. Het zou kunnen zijn dat hij al het Latijnse aequitas in zijn hoofd had, want we begrijpen dat Thomas ook niet zomaar het Grieks paraat had, daarvoor schakelde hij zijn Vlaamse vriend in, die dat, zo geloof ik graag, voortreffelijk gedaan heeft. Aequitas is een prima vertaling, maar mist toch die connotaties zachtheid en ingetogenheid, en kan in het ergste geval zelfs onverschilligheid betekenen. Thomas en Harry zouden de eersten zijn om dat te begrijpen. Ze zijn beiden zachtaardig van habitus, en gelukkig kun je toevoegen: agere sequitur esse. Als ze zo handelen, dan maakt die woordbetekenis uiteindelijk weinig uit. Het gaat erom wat je bent.

Om dat verschil tussen de woorden en het zijn te dichten heb je het denken nodig. Nu stelt Thomas zich op een realistisch standpunt, tegenover de nominalisten, maar hij gelooft dat begrippen niet helemaal hoeven samen te vallen met het zijn. Het denken moet daarom altijd zijn best doen begrippen in te schakelen die geen begrippen zijn. Bijvoorbeeld epieíkeia of aequitas, maar je mag misschien ook denken aan fronèsis of prudentia. Daarmee heb je meteen een model in handen om de filosofie streng te houden, te laten vertrekken in je eigen taal en wereld, en toch te richten op het allerhoogste, de Allerhoogste. Al aanpassend, flexibel en improviserend komt de mens vanuit zijn aitiai bij God. Een aitia lijkt me iets anders dan een archè, het is geen begin maar een oorzaak, iets dat iets anders iets verschuldigd is, zoals Heidegger in zijn techniek-speech memoreert. Maar in het Latijn is de zaak weer gered, dan hebben we weer met een principium te maken, en dan ben je weer terug bij de presocratici. De wereld kun je dan waarderen als iets meer dan wat iets mist, wat iets verschuldigd is. Ze heeft waarde vanwege zichzelf. Je kunt dan Thomas weer lezen vanuit Spinoza en bent meteen van die vervelende theologie verlost.

Dat lijkt heel kritisch, en we zouden het prijzend houden. Maar zo prijzend bedoel ik het ook. Wat is er mooier dan dat iemand die sympathiseert met een Spinoza of een Hume Thomas leest? Dan kun je dat 'gematigde' transcendentalisme mooi interpreteren als een monisme of empirisme met wat extra aanvullingen die je shopt uit het transcendentalisme.
De Fransen hebben daar een mooi woord voor: la raison élargie. Je bent wel rationeel, maar niet volgens de strenge wiskunde of het transcendentaal empirisme. Je hebt wel degelijk oog voor waarden, tradities, liefde enzo. Dat is denkelijk wat Harry voor ogen stond toen hij bij Thomas op bezoek ging.

Misschien vermoedde hij toen nog niet direct dat hij daar weer andere vrienden zou tegenkomen. Want zo werkt het. Je hebt nooit zomaar een vriend, die vriend is minstens zoveel van belang omdat hij de vriend is van weer een andere vriend. De eerste vriend is tussenstation op weg naar de betere vriend. Als je bij een feestje over de schouder van je vriend kijkt naar je andere vriend wil dat niet per se zeggen dat je het gesprek oninteressant vindt. Ook middelen kunnen een doel worden. Of een Doel: via de vriendschap beland je bij God zelf, zonder Wie de vriendschap ook niet eens vriendschap zou zijn geweest. En aangezien God zelf een Moeilijk Geval is, zelfs voor thomisten, en a fortiori voor thomasianen, moet je eerder denken aan Zijn Plaatsvervanger. Nu hebben we het geluk dat die Plaatsvervanger, Benedictus XVI, een uitstekend Thomas-interpreet is. In onze tijd verwoordde hij niet alleen Thomas' filosofie, maar zetelde hij ook nog eens op de plek die Thomas bereid was te verdedigen tegenover de Marsilia's, de Ockhams en de Parijse seculiere leken. Ratzinger, een beminnelijk mens, zoals journalisten vaak zeiden.

We komen dicht bij de kern van de vriendschap, de betekenis van wat Harry bedoelt wanneer hij me aanspreekt als Goede Vriend: 'Omnis homo naturaliter omni homini amicus'. Elke mens is van nature een vriend van elke mens. Hij spreekt me zo aan, maar ik ben deel van zijn leerproces richting God, Via mij en vele anderen, via elke mens, zal Harry God zelf als zijn Grootste Vriend ontdekken.

En zo schuift er steeds iemand tussen mijn vriend en mij. Gelukkig maar, anders had ik het boek van Harry niet gekregen. Daarvoor had ik mijn bemiddelaarster nodig. Maar voor moderne mensen, die zo eenzaam en veeleisend zijn, die altijd het gevoel hebben dat ze bezig zijn te ontsnappen aan het 'van nature', ten goede of ten kwade, kan de hele route van de vriendschap ineens onbegaanbaar lijken. Ze gaan dan ineens zeggen dat hun werk slechts stro is, zoals Thomas. Of ze zeggen, zoals Aristoteles op zijn sterfbed: 'O vrienden, er is geen vriend, niemand is een vriend (oudeis filos)'. En daar sta je dan alsnog met lege handen, na zo'n veelbelovend vertrekpunt...

De echte Prijzing! is niet alleen een vriendencadeau. Het is een poging centraal te stellen wat van belang is, de onderwijsfilosofie van Thomas. En onderwijs is meer dan een vriendendienst. Het is het bijeenvegen van ideeën en feiten, filosofieën en filosofietjes, discursief denken en beelddenken, er enige orde in aanbrengen, de chaos bestrijden. De chaos die het onderwijs momenteel is. Dat is wat Harry doet, onderwijs geven over het onderwijs, aan het onderwijs. Daarmee zet hij wat mij betreft de geschiedenis op zijn plaats, als opmaat voor de filosofie. We zijn alle keizers en pausen vergeten. Wat telt is de vriendschap, of die nu bestaat of niet.




dinsdag 28 april 2015

Edelachtbare van Cabré

Lees je Edelachtbare van Cabré, dan heb je daarvoor waarschijnlijk al, net als ik, De bekentenis van Adrià gelezen. Het kan zijn dat je het boek hebt gekregen van een bekende die wist dat je het latere boek las, of je wilde weten hoe het pad naar de glorie verliep. Zo bezien kan het eerdere boek alleen maar tegenvallen. Maar gelukkig hoef ik geen recensie te schrijven en ook geen oordeel te vellen. Alleen maar een Prijzing! te schrijven. Ik wil weten wat er goed is aan deze roman.

Voor een prijzing is niet altijd nodig dat je het boek typeert, dat je bijvoorbeeld 'typische' citaten in het boek zoekt. Het kan zijn dat de logica van boeken ook anders benaderbaar is. In mijn geval had ik vooraf al twee aanknopingspunten, twee invalshoeken waarmee ik deze roman kon benaderen. Het eerste is de filosofie, met name de Duitse filosofie van bijvoorbeeld Nietzsche en Walter Benjamin. Beiden hadden een voorkeur voor de zuidelijke cultuur. Nietzsche wendde zich af van Wagner. De Duitsers leden volgens de filosoof aan schlechte Verdauung, en hij viel voor Bizet. Benjamin benaderde het Duitse Trauerspiel vanuit Shakespeare en het Spaanse theater, en vond in de hele Europese barok de oorsprong van de moderniteit. Ben je een beetje zuidelijk ingesteld, dan zou je dus affiniteit kunnen hebben met die lichtvoetigheid van Cabré.

Het tweede aanknopingspunt is misschien wel hetzelfde als het eerste, namelijk de affiniteit van Cabré met de barok. Het is moeilijk te zeggen wat barok precies is, in De bekentenis neemt ze de vorm aan van spiegelingen, en van labyrinten met plotselinge vergezichten. Het refrein wordt er als het ware gezongen door de viool. In Edelachtbare zitten we qua tijd veel dichter bij de barok, het Barcelona van 1799. Maar kun je eigenlijk wel zeggen dat de barok ooit is geëindigd? Volgens filosofen als Deleuze en Guattari spreekt dat allerminst vanzelf, ze lezen Leibniz en gebruiken zijn begrippen wanneer ze de muziek van Pierre Boulez of John Cage bespreken.

Hebben wij nog oog en oor voor de barok? Edelachtbare zou je als testcase kunnen opvatten. De plot is niet erg onderhoudend. De edelachtbare rechter wordt steeds verder het moeras ingezogen dat hij zelf heeft veroorzaakt. En dat was het (sorry voor deze spoiler!). Zo wordt op ironische wijze zijn wens vervuld dat hij een gewoon mens is, want we vermoeden dat de gewone mensen geen haar beter zijn dan die rechter. Cabré doet daar ook niet al te moeilijk over: 'De koetsier bleef in een sukkeldrafje rijden en dat was al veel, gelet op de hoeveelheid modder, die ons op een dag allemaal zal verzwelgen.' (354) Natuurlijk, je kunt de roman lezen als een rechte lijn naar het voorspelbare eindpunt, maar wie zoiets verwacht als de Oedipoes van Sofocles komt dan bedrogen uit. De rechter don Rafel begint niet zoals Oedipoes vanuit een morele hoogstaande inzet, hij was in moreel opzicht in het begin al dood.

Ook diepzinnige karaktertekeningen komen we in de roman niet tegen, zoals bij Stendhal of de Russen. Rondom don Rafel zijn de mensen allemaal beter, maar zelfs slachtoffer Andreu krijgt te weinig zendtijd om ons een blik in zijn ziel te gunnen. Het is allemaal chiaroscuro wat we zien, de nuances worden geschilderd met echt donker en echt licht.

Is het dan moreel drama, zoals internetteksten zo graag willen? Ja en nee. Bij moreel drama verwacht je dat de moraal meedraait met de plotwendingen, maar dat gebeurt hier niet. Geen aanleiding ook tot empathie bij de lezer. Maar moreel dramatisch is wel weer het gevoel van don Rafel dat hij door zijn geweten wordt gestoord, de stemmen en beelden die hem steeds meer achtervolgen. Dat spookmotief herkennen we uit De bekentenis, waar de kamparts alles in het werk stelt om zijn verleden te compenseren. Maar last hebben van je geweten is nog iets anders dan het kwaad bestrijden en de bereidheid te boeten voor wat je anderen hebt aangedaan.

Daardoor zal de lezer waarschijnlijk niet moreel verheven raken door deze roman. Integendeel, hij kan neerkijken op de cynische aristocratie van Barcelona die dit soort verhaaltjes nodig heeft om zijn verveling te verdrijven. We herkennen dit motief uit de negentiende-eeuwse roman en het effect ervan is eerder dat we onszelf gaan vervelen.

Nee, waarom is deze roman toch goed, wat is er goed aan deze roman? Een eerste hint wordt gegeven door de cursieve openingen bij de hoofdstukken. Steeds wordt een ster of sterrengroep beschreven. De sterren, dat zijn de eeuwig glanzende, zichzelf gelijk blijvende lichten waarnaar je kunt blijven kijken. Don Rafel kijkt naar de sterren, het is zijn enige vluchtlijn zou je kunnen zeggen. Die sterren staan echter ook voor de vrouwen waarmee hij de liefde bedrijft. Het laatste wat hij zou willen is dat die sterren uitdoven en dat de vrouwen sterven, en nog erger is het dat hij hen doodt. De angst voor zijn spoken is dan bij nader inzien niets anders dan de angst voor de leegte, dat ook hijzelf, de superster, voor iedereen zichtbaar is, terwijl hij inmiddels begint aan te voelen dat hij geen ster meer is. Misschien is het echte drama wel dat de echte sterren in steeds grotere hoeveelheden verschijnen. Zo zit de lezer indirect naar zichzelf te kijken, naar onze cultuur met zijn stardom.

Ten tweede is de stijl barok in de zin dat de taal vol zit met ornamenten, en dat die ornamenten als het ware worden opengevouwen (van barokke gebouwen wordt wel gezegd dat het gebouw is gedacht vanuit de welvingen van de voorgevel, en die welvingen vanuit de ornamenten). Zo wordt de wroeging en woede van don Rafel opengevouwen vanuit de herfstchrysanten: 'O, de herfstchrysanten, doodsbloemen, kerkhofbloemen, in overvloed in de tuin van zijne edelachtbare, speelden hun rol met trouwe nauwgezetheid.' (313) Geen wonder, want vlak daaronder ligt het lijk van Elvira die hij zelf 'per ongeluk' heeft gewurgd. De sterren waken samen met de bloemen over Elvira, maar kunnen hem dus ook verraden, net zoals de vervanging van die bloemen door andere hem kan verraden.

Ten derde is de roman zoals gezegd niet sterk vanwege zijn plotlijn, maar kun je hem beter lezen als textuur, weefsel, dus vanuit de vervlechtingen: 'Advocaat Terradelles behoorde tot het soort mensen dat gewend was om geen enkel feit, hoe bijkomstig ook, te verwaarlozen dat te maken had met de zaken die hij behandelde. Al lang geleden had hij zich er rekenschap van gegeven dat het leven bestaat uit wisselwerkingen en vervlechtingen. Intelligent zijn berustte slechts op het vinden van betekenis in al deze patronen, die voor de overige stervelingen slechts een puur anekdotische samenloop van omstandigheden waren.' (338) Uiteraard zijn hier grote waarden als waarheid en rechtvaardigheid in het spel. Maar waar de Engelse detective de hoofdpersoon als garant van die waarden schildert, is die garant bij Cabré een sukkel die in de regen staat te wachten op zijn duelpartner, een duel vanwege de eer van zijn vriend die dan allang dood is.

Gelukkig heeft de lezer genoeg uitwegen waardoor hij kan blijven geloven dat hij de zaak blijft overzien en niet meezakt in de modder. Dat is het fijne van die barokke stijl. Het blijft lichtvoetig, komisch, maar weer geen lach-of-ik-schiet, en 1799 is natuurlijk een stuiptrekking van de oude wereld, die we achter ons hebben gelaten met de geboorte der democratieën. Als Boris Dittrich dus op de voorkant zegt dat hij 'deze wervelende roman niet kon wegleggen', dan moeten we daar geen Wagneriaanse betovering achter zoeken, geen katharsis. De reden voor zijn verslaving geeft Dittrich zelf: 'Thuis op de bank waande ik me in het Barcelona van 1800.' Lekker even weg uit je wereld, dat moet Dittrich hebben gedacht. En inderdaad, enkele jaren later schreef Cabré een boek over literatuur, zichzelf en koken (El sentit de la ficció, Ed. Proa. Barcelona, 1999). Hij laat zijn lezers die hem lezen als een uitje in hun waan, dat is goed voor hun spijsvertering.

De mooiste uitweg doet zich evenwel voor als je de roman leest vanuit de prijzing die het bevat, een soort prijzing der prijzingen, het Te Deum laudamus. Christus wordt bezongen als Hoogste Rechter, en God zelf wordt verzocht ons te belonen met de hemelse heerlijkheid in gezelschap van de heiligen. Het wordt op Nieuwjaarsdag 1800 in Barcelona gezongen als dankzegging voor de nieuwe eeuw. Iedereen geeft zich er helemaal aan over, behalve uiteraard don Rafel, die zijn gedachten er niet kan bijhouden. Misschien is don Rafel daardoor wel de enige van het gezelschap die begint door te krijgen dat er een nieuwe tijd aanbreekt. Zou God hem alsnog hebben beloond? Aeterna fac cum Sanctis tuis in gloria numerari...

zondag 5 april 2015

Ieder zingt zijn eigen lied

Dat het virtuele reëel is, ja zelfs de kant van het Ene aan het reële is, betekent dus de specifieke modus te denken volgens welke het Ene, als de zuivere, over de beweging van haar simulacra beschikkende macht, nooit als totaliteit opgegeven is. Het kan dat niet zijn, omdat het reële ervan nu juist hierin bestaat dat het onophoudelijk nieuwe virtualiteiten actualiseert. De bevestiging dat het virtuele reëel is wordt, op haar beurt, tot een lofzang op de schepping, zoals Deleuze onder invloed van Bergson schrijft: 'als het geheel niet gegeven is en niet gegeven kan worden, dan is dat omdat het het Opene is en omdat het de eigenschap heeft om voortdurend te veranderen of plotseling iets nieuws te doen opkomen, kortom: duurzaam te zijn. "De duur van het universum moet dus één zijn met de ruimte van de scheppingsmogelijkheden die daarin tot hun recht kunnen komen"' (Cinema 1, 20, met het citaat uit Bergson L'évolution créatrice).
Alain Badiou

Gehoorzamend aan de wet van de filosofie, deze discipline van denken waarin de discussie weliswaar alomtegenwoordig maar slechts op innerlijk niveau werkzaam is, moet ik hier dus terugkomen op mijn eigen lied: het Ene is niet, er zijn slechts actuele veelheden, en het fundament is leeg.
 Alain Badiou, enkele bladzijdes verder



zaterdag 4 april 2015

Cabré - De bekentenis van Adrià

De naam Adrià verwijst naar de Romeinse keizer Hadrianus die tegen het eind wordt geciteerd: "Even nog nemen we samen de vertrouwde oevers in ogenschouw, de voorwerpen die we ongetwijfeld nooit zullen weerzien   ... Laten we trachten met open ogen de dood in te gaan..." Adrià gebruikt die tijd om te schrijven omdat hij weet dat hij wegglijdt in Alzheimer. Hij richt zijn bekentenis aan Sara, de op dat moment al enige tijd overleden liefde van zijn leven. De bekentenis zou kunnen slaan op het feit dat Adrià met een andere vrouw de daad lag te bedrijven toen Sara van de trap viel en vier wervels brak, de aanleiding tot haar dood enige tijd later. De bekentenis kan ook slaan op de viool, 'de voorwerpen die we nooit zullen weerzien', naast Adrià het centrale personage van de roman. Adrià heeft de dure Cremona-viool teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar.

De roman roept associaties op met Doktor Faustus van Mann, ook al omdat de Tweede Wereldoorlog en de holocaust daar de scène vormen van het absolute kwaad, en op een of andere manier via de muziek worden besproken, via componist Adrian Leverkühn. Bij Cabré is de viool getuige van de onvoorstelbare wreedheden die hun echo's uitbreiden over de rest van de eeuw.

Is het wel mogelijk om het kwaad te voorkomen? En als dat onmogelijk is, kun je het dan nog herstellen? Dat is niet alleen de inzet van Adrià maar ook van Matthias Alpaerts, die niet kon voorkomen dat zijn gezin inclusief schoonmoeder, vrouw en drie dochters werd gedeporteerd naar Birkenau. De teruggave van de viool staat symbool voor dat herstel. Maar daarmee is de geschiedenis niet afgelopen, want de viool overleeft zijn bezitters en blijft worden doorgegeven en doorverkocht. Het lijkt of alle verhalen in zijn klank gaan zitten en hem mooier maken.

Toch is Adrià geen violist geworden. Liever wordt hij wetenschapper, ideeënhistoricus. Daarmee gaat hij uiteindelijk tegen de wens van zijn ouders in. Zijn vriend Bernat gaat de omgekeerde weg en wordt wel violist. En als je eenmaal ziet hoe deze vrienden elkaars spiegelbeelden zijn, dan ga je langzamerhand (bij de bijna 700 bladzijden krijg je die tijd ook ruim) zien dat bijna elke scène zijn spiegelbeeld kent. Sara verlangt naar euthanasie na haar wervelbreuk, wat haar geweigerd wordt door Adrià. Gertrud daarentegen wil doorleven en krijgt daarvoor niet de kans omdat haar man haar in het ziekenhuis vermoordt.

De levensles van de roman lijkt te zijn dat het leven verloopt in verdraaide symmetrie. Tegenover de schoonheid staat het kwaad als zijn spiegelbeeld. De bekentenis zelf schrijft Adrià op de achterkant van een essay over het kwaad.

Maar zoals het wel vaker gaat met spiegels en omkeringen, de lezer moet zich lange tijd verliezen in labyrintische kronkels voordat hij ineens weer oog in oog staat met een vergezicht. Daarom is Cabré een barokke kunstenaar, een tovenaar van licht en donker, van afstand en nabijheid. Het is alsof je naar de Johannespassion luistert. Jezus is al tamelijk snel dood, maar de muziek blijft doorgaan, de stille zaterdag vult zich met aria's en koren. In wezen is er in deze barokke kunst geen afsluiting: "Op 27 januari 2011, gedenkdag van de bevrijding van Auschwitz, besloot ik deze roman definitief onvoltooid te verklaren", aldus Cabré in een kort dankwoord, waarin hij en passant ook nog hoopt dat zijn vrienden zich niet alleen aangesproken voelen maar ook 'weerspiegeld'.

Afbeeldingsresultaat voor streichquartett auschwitz