woensdag 27 augustus 2014

Augustus van Williams

Het is moeilijk om Augustus te prijzen. Het is immers de keizer van een rijk waar veel wreeds gebeurde, en ondanks de pax augustiana veel oorlog aan de grenzen.
Aan de andere kant is de naam Augustus zelf al een prijzing, ze noemden hem 'de verhevene' ('augustus'), en een prijzing is ook de beslissing van de uitgever om de Nederlandse vertaling in deze maand augustus uit te brengen.

Verheven is echter niet alleen een compliment, er dreigt in een verheven mens altijd een afstand te bestaan tot de nuchtere realiteit. Was dat niet bij uitstek het geval bij de keizer rond het jaar nul, die toch allerlei verboden tegen overspel uitvaardigde, waardoor hij blind werd voor de acties van zijn eigen dochter Julia?

Williams probeert zijn Augustus terug te brengen in diens realiteit door zijn bekende formule van portretten in hun sociale context. Augustus wordt levendig geportretteerd door zijn vrienden die brieven schrijven, signalen uitzenden in een tijd die ze zelf amper begrijpen, en die we zien verglijden volgens de schema's die we zelf op het gymnasium of bij geschiedenisles hebben geleerd. En ook Augustus zelf is bekend vanwege zijn getuigenis aan het eind van zijn leven, waarin hij zegt wat hij allemaal voor de mensheid heeft gedaan.

Williams' verdienste is verder dat hij al deze historische gegevens koppelt aan een taal die verdacht veel lijkt op het Latijnse proza van Augustus' tijd, getekend door beknoptheid en stijlfiguren. En bovenal is zijn verdienste dat hij die gegevens verwerkt tot fictie. De gegevens krijgen een statuur, een gebaar waardoor het lijkt dat ze verzonnen zijn door de romanschrijver. Natuurlijk betekent dit voor een groot deel dat de schrijver dingen kan poneren die lang niet vaststaan, zoals Augustus' overtuiging dat hij Julia's leven heeft gered door haar te verbannen (had hij dat niet gedaan, dan was ze ironischerwijze ter dood veroordeeld volgens de wetten die Augustus zelf afvaardigde). Maar het gaat bij fictie ook om de inkleuring van de historische gegevens, waardoor je het gevoel krijgt dat ze zich afspelen in je eigen tijd en je eigen omgeving, zonder hun Romeinse karakter te verliezen.

Zodoende ga je geloven dat onze tijd zelf Romeins is, dat Augustus een elckerlyck is, of dat hij evenals Julia een aspect van onze persoonlijkheid is.





maandag 4 augustus 2014

Dautzenberg - en dan komen de foto's

Dit boek lag nu al in de bieb en ik besloot het dan ook meteen maar te lenen. Eerst had ik van deze schrijver enkele indringende boeken gelezen, en geprezen. Nu leek me dat dit nieuwe boek ook wel te prijzen was.

Inmiddels ben ik al erg gewend aan de dingetjes van deze schrijver, deze Anton. Hij schrijft meteen in het begin al verhalen die nogal weerzinopwekkend zijn. Maar dat gebaar hoort zozeer bij de literatuur dat de kenners worden geselecteerd en de verhalen verder kunnen met een elite die zichzelf als zodanig kent.

Hier en daar bevreemdt zelfs een terughoudendheid dan weer. Mag je zelfs in de literatuur niet meer een pornoscène verzinnen rond Robert M en kleuters? Is dat dan niet gewoon zelfcensuur van deze schrijver?

De verhalen maken de indruk dat de schrijver steeds doelbewuster afgaat op zijn mislukking, zijn mislukking als schrijver. Het is weliswaar spottend en met licht cynisme, maar zelfs als hij cynisch is, is het met zo'n erkend cynisme dat de toon van de biecht erdoor klinkt. Anton in de biecht. Zo eindigt het boek ook, met de bezwerende biecht dat Anton te laf is voor poëzie bij Ingmar Heytze.

Het eindigt, bijna dan. Want de verhalen zijn ook een poging om in een voorafbepaalde afstand tot de filosofie de variatie van vormen te verbinden aan een vitalistisch ik, een ik dat houdt van vertellen en via dat vertellen het leven blijft vinden in al zijn rijkdom. Mits op voldoende afstand van filosofie en poëzie, zich vastklampend aan het alledaagse, volkse taalgebruik.


zondag 3 augustus 2014

Trojanow - De wereldverzamelaar

Het boek gaat over een expeditieheld, Richard Burton (niet de acteur), die reisde in de negentiende eeuw door India, Arabië en Oost-Afrika. Hij was officier, maar gedroeg zich steeds meer alsof hij een bewoner van de landen was waar hij doorheen trok. Dat maakte hem tot een intrigerend figuur voor ons westerlingen.

Bijzonder aan deze roman is dat de geheimzinnigheid van Burton bijna uitsluitend wordt benaderd door zijn reisgenoten en de bewoners van de landen zelf. Ze verwonderen zich over zijn gedrag, zijn overtuigingen.

Misschien was Burton wel gewoon een katholiek, zo wordt op de laatste bladzijden gesuggereerd. In zijn huis liet hij een kapel bouwen. Alleen - hij kwam er zelf nooit. En als hij al bad, was het met islamitische gebeden in het Arabisch.

Kunnen we het katholicisme zo oprekken dat we van Burton een heilige maken? We hebben dan de getuigenissen nodig van de Aziaten en Afrikanen, en hun verwondering meer dan hun waarheidsliefde.

Ook wordt het moeilijk te geloven in de identiteit en de ziel van Burton. Een Afrikaan verwoordt dat als volgt: "Bwana Burton werd gedreven door djins die geen van de anderen kende en die hij ook aan niemand kon verklaren, niet aan mij, niet aan de dragers, niet aan de Baluchi's of de Banyans, niet eens aan bwana Speke. Het leven is eenvoudiger als je djins bij anderen bekend zijn."

Okee, geen ziel, maar er is wel iets typisch westers aan Burton. Westerlingen vinden het leven pas de moeite waard wanneer er wordt afgezien. Daarom gaan ze op expeditie. Alles gaat voorbij, dat wel, maar wel in lijden. Dat zou je de katholieke stempel van het westerse expansionisme kunnen noemen. Althans, van de inspirerende voorposten van dat expansionisme.