zondag 21 juli 2013

Skrjabin prijzen om zijn dood

Bij Osip Mandelstam vind je een bijzondere gedachte, die hij zelf als iets tamelijk vanzelfsprekends presenteert: Skrjabins dood is de ultieme act van zijn scheppingsarbeid. Met zijn dood heeft hij zijn oeuvre mooi afgemaakt.

Mandelstam legt dat uit, maar niet door - zoals meestal als over Skrjabin wordt gesproken - te vertellen over de geplande opvoering van zijn Mysterium en die bloedvergiftiging als gevolg van een pukkel op zijn bovenlip. Ook de theosofie laat Mandelstam liggen. Hij houdt zijn verheven toon vol en blijft binnen de Russische zapadnitsjestvo-traditie, waarin de westerse waarden, onafhankelijkheid, vrijheid en individualiteit, hoog in het vaandel staan.

In het Rusland van begin twintigste eeuw betekent dat bijna automatisch dat je zonder verdere discussie Nietzsches Geburt der Tragödie als cultuurmodel overneemt en overgiet met een flink christelijk sausje (dat we bij de joodse Mandelstam wellicht in een metaforische zin moeten opvatten). Poesjkin en Tsjaadajev zijn de pre-Nietzscheaanse aartsvaders in de nationale traditie.

Mandelstam signaleert een breuk met de christelijke wereld van laten we zeggen 'ik ben', dus een Beethoven, toch de Prometheus van de romantische christelijke kunst. Juist in zijn eigen Prometheus voltrekt Skrjabin die breuk door zijn koor 'pianistisch', zonder tekst, in te zetten: The voice is individuality. The piano is a Siren. (Mandelstam - The Complete Critical Prose and Letters, Ann Arbor 1979 p.93)

Dat betekent zeker niet dat de wereld van Skrjabin niet christelijk zou zijn. Het Christendom heeft de taak de 'Hellenisering van de dood' in onze wereld uit te voeren. Hellenisering, dat heeft ongetwijfeld te maken met mythe, een mythe die in de muziek is ingevoerd wellicht om de verveling te verdrijven en aan het bestaan glans te verlenen. De Griekse mythe kon het karwei niet afmaken, Prometheus en Dionysos worden gestraft en aan stukjes gescheurd. Wel bood het met de muze Mnemosyne een tegenwicht tegen vergetelheid. Hellenisering van de dood betekent dus de verspreiding van de herinnering door de cultuur heen. De christelijke onsterfelijkheid maakt deze herinnering pas echt onoverwinnelijk. Het ik blijft zijn integriteit behouden zelfs wanneer het ter dood gebracht wordt.

In de muziek is de centrale plaats van de harmonie hiervan het zuiverste teken. Waar Hellas met de melodie het gevoel voor individualiteit vooropstelde, weerde het de harmonie als onafhankelijke kracht. Want muziek bleef ondanks alles een gevaarlijk, destructief element. Harmonie werd dus aan banden gelegd door haar in te schakelen als politieke regulerende kracht, een stabiele politieke orde met behulp van rechtvaardige wetten (ευνομια).

Het christendom is absoluut niet bang voor muziek als zelfstandige kracht. Harmonie betekent voor de christelijke mystici de kristallisatie van eeuwigheid in de tijd. In zijn harmonische constructies laat Skrjabin horen (en, zou je moeten toevoegen: zien, omdat Skrjabin met zijn lichtexperimenten ook de synesthesie wilde tonen...)  dat niet alleen mystici en rechtvaardigen triomferen over de tijd, maar dat die triomf als genade aan iedereen wordt aangeboden. De Helleense eunomie is in dit geval niet meer nodig omdat de triomf over de dood niet van de cultuur zelf afhangt en die cultuur in alle vrijheid zijn spel kan voortzetten.

Wanneer de dood de finishing touch aan deze vrijheid geeft, wordt met de bevrijding van de cultuur ook de dood verspreid. De triomf over de dood betekent niet dat de dood er niet meer is, maar dat het lichaam  - het collectieve lichaam van de cultuur - sterft en opnieuw geboren wordt. Je zou Mandelstam eraan kunnen herinneren dat dit nu juist wordt gezegd van Dionysos, hetgeen zijn hele beschouwing over het Christendom overbodig zou maken. Maar de kern van zijn beschouwing lijkt me dat het Christendom het Helleniseringsprogramma in zijn eigen tijd uitvoert. Ook zijn wantrouwen jegens een eunomische politiek kan hij beter verwoorden door het Christendom van de Heleense cultuur te onderscheiden.

Met zijn visie op Skrjabin, zo zou je kunnen denken, spreidt Mandelstam indirect ook diens licht uit over zijn eigen leven en cultuur. Na de revolutie hield de cultuur op christelijk te zijn in de zin van Mandelstam, en werd ze in feite 'eunomisch'. Mandelstam werd na moeilijke jaren in 1934 gearresteerd vanwege zijn gedicht over iemand met een 'kakkerlakkensnor' waarin iedereen ogenblikkelijk Stalin herkende. Volgen we Mandelstams filosofie, dan was niet zijn dood het probleem. Moeilijker is te zeggen of we de verarming van de cultuur als een probleem moeten zien, wanneer de wereld toch al overgoten is met de christelijke genade.

En misschien nog lastiger is het gegeven dat zoveel kunstenaars zich onder het sovjetregime lieten inspireren door Mandelstam. Kom je daardoor niet steeds in de verleiding de cultuur in christelijke termen te interpreteren als een stervend en opnieuw geboren wordend lichaam? Of moeten we daar juist blij mee zijn, de idee dat cultuur überhaupt, in welke arme of rijke zin ook, de herinnering bevat aan de affirmatie van het leven in de dionysische roes?

In dat geval zou je, hoe raar ook, de meiden van Pussy Riot als erfgenamen van Skrjabin kunnen zien, en hun optreden in de Christus Verlosserkathedraal als christelijk eerbetoon.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten