zondag 25 augustus 2013

Glijvlucht

Dit lijkt geen prijzing, want in zekere zin is Glijvlucht een mislukt boek. Ik had er nooit aan moeten beginnen, want het is een jeugdboek, en ik hou nu eenmaal niet van jeugdboeken. Of anders: jeugdboeken zijn razend moeilijk om te schrijven, en zo zie je maar weer.

Maar goed, ik kreeg het boek door mijn dochter in handen gestopt en moest er als laatste in ons gezin aan geloven. Met een beetje tegenzin, want ik stond net op het punt een ander boek te lezen en werd dus verrast. Gestoord. Gehinderd.

De mislukking maakt vanuit een romantisch perspectief een mens tot een held. De echte held is in de buitenwereld te klein voor het leven. Maar we kunnen ons verplaatsen in zijn binnenwereld, en die blijkt oneindig. Die oneindigheid wordt op haar beurt weer uitgedrukt in de taal en de beelden van de roman.

De mislukking van Glijvlucht zou dus wel eens de sleutel kunnen vormen tot het succes van dit boek, de reden dat het zo goed gelukt is. De oneindigheid wordt uitgedrukt in het personage en het beeld van de dikke Super Waling. Hij wordt een dikke vriend van hoofdpersoon Gieles, die aan het opgroeien is en ergens halverwege blijft steken (hij wil een truuk met ganzen doen vlak voor een landend vliegtuig met zijn moeder erin, alsof zijn moeder en de anderen hem als held zullen bejubelen als ze de truuk al überhaupt zien). Anders gezegd, de dikke Waling die blijft steken drukt een aspect van Gieles zelf uit. Hij is diens ideale ik, zijn gids, de man die het innerlijk van Gieles doorziet en diens leven al eens heeft geleefd.

Gieles moet verhapstukken dat zijn held zichzelf niet als held ziet. Het leek volgens de media dat Waling ooit mensen uit een vliegtuig had gered, maar in plaats daarvan was hij de getuige van een geheim dat zijn gezin en zijn eigen leven geleidelijk opblies. Om zijn leven nog draaglijk te maken schreef Super Waling larmoyante verhalen over zijn voorouders.

Wie is in staat door de mislukking heen te kijken en de mannen alsnog als helden te zien? Je zou zeggen dat je daarvoor de blik van een vrouw nodig hebt, een moederachtig type dat zich kan verplaatsen in het kind en de man, en aanvoelt wat zij doormaken. In de roman zelf ontbreekt zo'n vrouw. Toch is de vrouwelijke, moederlijke blik wel degelijk merkbaar. Die meen ik te herkennen (als een man zoiets al kan herkennen...) in de combinatie van twee invalshoeken.

De eerste is de inleving van de schrijfster in de opgroeiperikelen van de jongens, hun opschepperijen, ongecontroleerde erecties en foute vrienden. Er worden ook een paar enorm gewelddadige gebeurtenissen neergezet die hierbij passen. De tweede invalshoek  is het decor dat nergens echt gevaarlijk wil worden. Steeds wanneer er iets fataals wordt beschreven buigt de roman zich als het ware weer genadig naar binnen, met troost, wijsheid en een gelukkige wending.

De moeder beschrijft in een mail aan Gieles een vreselijke steniging in Somalië van een meisje dat verkracht is. Gieles kan dit niet verwerken. Hij krijgt dan het idee dat hij een offer moet brengen. Hij overweegt een van zijn ganzen te offeren, maar verkrijgt dat niet over zijn hart. Later moeten toch door verschillende incidenten al zijn ganzen eraan geloven. Je zou dat als offer kunnen zien, maar dan wel als onnodig offer, want die ganzen staan in geen verhouding tot de steniging van het Somalische meisje. En intussen begrijpt niemand Gieles, ook zijn moeder niet.

Maar eind goed al goed. Uiteindelijk krijgt Gieles de kans iedereen te laten beloven te veranderen. Het is een sprookjesachtig happy end waar met uitzondering van de gemene Toon iedereen samen een gemeenschap vormt. De gans zou je kunnen zien als de totem van deze gemeenschap: een gemeenschap is gelukkig wanneer een gans er kan leven en sterven. Dus liever niet te veel vliegtuigen in de buurt alstublieft.

Niet alleen door het happy end buigt de roman zich naar binnen. Het is ook de wijsheid en de zorg die afgestemd zijn op wezens die nu eenmaal van elkaar verschillen. Het taoïsme van Zhuang Zi geeft in het boek uitzicht op het 'volmaakte geluk': 'Vissen leven in het water, maar mensen gaan erin dood. Wezens zijn verschillend van elkaar.' (354) Vertrouwenwekkend is dat er voor iedereen, hoe verschillend ook, een leefomgeving klaarligt waarin je gelukkig kunt worden.

Misschien lees ik wel liever romans waarin de wereld open is, waarin het dus ook echt fout kan gaan. In die zin is Glijvlucht mislukt, vanwege zijn uitzicht op het geluk. Maar is zo'n roman niet beter voor Gieles, en zelfs voor Super Waling? Wat voor mij mislukking is, is voor iemand anders weer juist goed gelukt. Nee... het zit nog ingewikkelder.... Want ook in de wereld van Glijvlucht gaat veel fout wat niet kan worden hersteld, de steniging, de kapotte dildo van Dolly, de vriendschap met Toon... Je hebt alle troost en geluk nodig om met het ongeluk te kunnen leven, om het te zien. Daarom was deze roman bij nader inzien ook voor mij bestemd.



zaterdag 24 augustus 2013

Encyclopedie van de domheid

Matthijs van Boxsel ontmaskert de domheid niet, hij loopt ermee te koop. Dat wil zeggen, met de domheid van anderen. Misschien is domheid niet zo'n goed woord, dacht ik steeds vaker toen ik zijn Encyclopedie van de domheid zat te lezen. Want de mensen met hun projecten zijn heel slim. Ze zijn ook koppig.

Ik moest - zelf misschien een 'dom' mens zijnde in een iets gangbaardere betekenis - nadenken waarom ik dit boek gekregen had van iemand met wie ik het goed kan vinden, en die hoopte dat ik dit 'maffe boek' maar gewoon 'lekker zou lezen'.

Misschien speelde bewust of onbewust toch een rol dat ik met deze vrouw een bovengemiddelde interesse in klassieke talen deelde. Immers, de titel tussen hoofdtitel en ondertitel luidt 'Morosofie', waardoor je wordt uitgedaagd opnieuw na te denken over dat woord domheid. Is het wel een goede vertaling van μωρος? Mijn woordenboek geeft 'afgestompt, verdwaasd: dwaas'. Maar de mensen in het boek van Van Boxsel zijn allerminst afgestompt of verdwaasd. Ik begrijp nu alleen wel enigszins waarom misschien voor 'dom' is gekozen. Het woord 'dwaas' is uit de mode, dus je moet grijpen naar een equivalent dat nog gebruikt wordt.

Er is nog een andere complicatie. Μωρος wordt gebruikt in combinatie met σοφος, 'morosofie'. Duidelijk een oxymoron, zou je zeggen, ware het niet dat in de term 'oxymoron' het woord μωρος weer terugkomt. Dat verheldert dus nauwelijks iets, het komt neer op een petitio principii.

De classicus kan hier dus niet gaan pronken met zijn woordenboek, met het opdiepen van gewone maar vergeten betekenissen die iedereen in principe zelf kan opzoeken. Misschien voelt die classicus zich nu zelf μωρος, wie weet.

Ik kwam al bladerend en googlend nog een andere link met de klassieken tegen. Raymond Queneau haalde zijn baccalauréat voor Latijn en Grieks, en later ook nog voor filosofie. Queneau ken ik vooral van zijn Stijloefeningen, een verhaaltje dat hij keer op keer opnieuw vertelt op een andere manier, in een andere stijl. We moeten nu al eerder denken aan de retorica als verklarende link bij Van Boxsels morosofie. De morosofen vertellen een verhaal in een bepaalde stijl en slagen erin deze stijl vol te houden, en er de wereld als het ware mee naar hun hand te zetten.

In zijn inleiding gaat Van Boxsel uitvoerig op Queneau in. Zijn encyclopedie is een soort toepassing van Queneau's morosofische projecten, waarvan zijn Encyclopedie der inexacte wetenschappen het bekendste is. Van Boxsel gebruikt met name de genetische fasering van de morosofische uitvindingen zozeer dat we bij hem geen directe prijzing van Queneau aantreffen. Wel geprezen wordt de directe aanleiding tot zijn eigen boek, Waar eens Troje stond van Iman Wilkens, en waarin deze uiteenzet dat de epen van Homeros zich deels in Nederland hebben afgespeeld:
 'Na lezing van het boek zou Nederland nooit meer hetzelfde zijn. De saaiste provincies kregen opeens een epische dimensie.' (25)

De prijzing van Van Boxsel laat opnieuw zien hoezeer zijn bespreking van de morosofie in het teken staat van het esthetisch genot. Dit wordt bevestigd wanneer hij de ideeën van Nederlandse morosofen bespreekt. De betekenis van hun morosofieën is misschien breder dan het directe genot dat ze de lezer leveren. Ze kunnen heuristische waarde hebben, inzicht bieden in psychische afwijkingen, logische denkfouten, ze kunnen historische betekenis hebben doordat ze een tijdgeest of lokale denktrant weerspiegelen. Maar dat laat encyclopedist Van Boxsel allemaal terzijde. Over blijft de aanleiding tot verbazing, verbazing bij de lezer die hij overigens deelt met de morosofen, omdat ook de eerste fase van hun projecten bestaat uit verbazing.

Bij het zoveelste project echter wordt van de lezer weer een andere kwaliteit gevraagd: zijn koppigheid en doorzettingsvermogen. Die eigenschap heeft hij al nodig om de schrijvers zelf te lezen, maar is nog meer vereist bij het lezen van de samenvattingen in de context van de encyclopedie. Hier openbaart zich ook volgens Van Boxsel zoiets als (wat ik zou noemen) een onderliggend oxymoron. Waar de morosofen de dwaasheid van de veronderstelde wijsheden van deze wereld aan het licht brengen, belanden ze uiteindelijk in een soort harde arbeid, die allerminst spectaculair is. En het meest in het oog springende effect van deze bezigheidstherapie is de verdediging tegen de domheid:

'Met behulp van denkbeeldige steun oriënteren ze zich binnen een verder routineus bestaan. Morosofen leven niet in een droomwereld, maar lijden een normaal leven bij de gratie van een fantasme waarin de idiotie is bezworen. Wat velen gewend zijn te zien als een ziekteverschijnsel is in feite een succesvol genezingsproces, een ingewikkelde verdediging tegen de domheid.
Veel morosofen gaan door voor originele types, die zich prima kwijten van hun taken in het dagelijks leven, al zijn ze daarnaast in de ban van een absurd systeem. De meeste morosofen staan bekend als harde en nauwgezette werkers. Vaak hebben ze een baan onder hun niveau aangenomen om de geest vrij te houden voor hun hersenspinsels. Een professor geeft les op een school, een jurist werkt in een supermarkt, opmerkelijk veel morosofen hebben zich omgeschoold tot bibliothecaris...' (46)

In veel opzichten voel ik mezelf een morosoof, en lezers van deze blogs zullen in bovenstaande typering ook wel elementen herkennen. Misschien ook wel die mede-classicus, de schenkster van het boek. Ze wist denkelijk al dat het niet zou uitdraaien op 'lekker lezen', maar op een blog waarin de schrijver dezes zijn zoveelste ontdekking doet die vooral een therapeutisch effect voor hemzelf heeft, een 'ingewikkelde verdediging tegen de domheid'.

vrijdag 23 augustus 2013

Tonio Kröger

AFTh van der Heijden noemde zijn zoon Tonio toen hij Tonio Kröger aan het lezen was. In zijn Tonio is hij nogal kortaf over de link met het boek van Mann. Later is Mann de man die zijn zoon in de steek laat. Die zoon had zelfmoord gepleegd. Thomas gaat niet naar zijn begrafenis, en kiest ervoor ergens een lezing te houden.

Zou je verder kunnen komen met die link met de novelle Tonio Kröger? vroeg ik me af. Op het eerste gezicht niet. Tonio is in het arische Duitsland een exotische naam, een aankondiging van de vlucht van zijn pianistieke moeder met een Italiaan naar het zuiden. Tonio's vriend Hans is best eerlijk over die naam: "Ich nenne dich Kröger, weil dein Vorname so verrückt ist, du, entschuldige, aber ich mag ihn nicht leiden. Tonio... Das ist doch überhaupt kein Name. Übrigens kannst du ja nicht dafür, bewahre!" (8)

Tonio heeft meer op met zijn vader, omdat die moeder wel goed kan pianospelen maar verder laat haar zoon haar onverschillig. Tonio's vader maakt zich zorgen om de slechte cijfers van zijn zoon en is boos. Dat vindt Tonio zelf beter, want eigenlijk is hij het met hem eens. Maar helaas, zijn vader sterft, zijn moeder vertrekt naar het Zuiden, en daar staat Tonio, alleen, net zo alleen als de arme echte zoon van Thomas Mann.

Tonio, die naam, drukt verschillende zaken uit. Tonio heeft niet voor niets Tonio. Hij drukt het exotische uit naast de namen Hans en Erwin, en laat zien dat Tonio door de burgerij wordt uitgesloten. Daarnaast is Tonio te burgerlijk voor de echte kunstenaars, zoals de Russische schilderes Lizaweta Iwanowna. Hij zit dus alleen al met zijn naam tussen twee werelden, waartoe hij niet behoort.

Als kind wordt Tonio wel begroet, vanwege zijn vader. Zijn vader is de sleutel tot de burgerlijke wereld.

Net als de Tonio van Van der Heijden. Tonio is de zoon van zijn vader en hoort daarom alsnog bij de burgerlijke wereld. Maar vanwege zijn artistieke ambities heeft hij zijn draai in de wereld niet gevonden. Zijn vader is net als Van der Heijden afwezig, 'gestorven'. Die moet immers zijn eigen oeuvre schrijven. De conclusie lijkt te moeten luiden dat Tonio Kröger niet alleen zijn naam geeft aan Tonio van der Heijden, maar ook zijn exotische dubbelheid. Net als Kröger heeft hij bijna niets gecreëerd, maar symboliseert hij voor ons een tragische eenzaamheid die groter is dan die van zijn vader, omdat die gewoon Adri heet en echte kunstenaar is.

Tonio Kröger (1964)

woensdag 21 augustus 2013

The cuckoo's calling

Gepubliceerd onder pseudoniem, geschreven door J.K. Rowling. Zo op het oog een redelijk geschreven thriller. Maar hij werd door critici al geprezen nog voordat bekend was dat Rowling hem had geschreven en voordat het publiek hem ging kopen. Dat maakt prijzing tegelijk makkelijk en moeilijk. Moeilijk omdat je liefst nieuwe, unieke criteria gebruikt waardoor je kunt zien dat  het meer is dan een redelijk geschreven thriller.

Er is al gewezen op de satirische kwaliteiten van het boek. De 'paps' staan zich rond supermodel Lula te verdringen en zijn bijna rechtstreeks getuige van de zelfmoord die later een moord blijkt. Je vindt mooie satirische schetsen van de sterren rond Lula, en de gebruikelijke familievetes. Af en toe vind je leuke observaties zoals deze:
'The group containing Duffield was emanating an almost magnetic force over the room. Strike saw it in the sneaking sidelong glances other occupants were shooting them; in the respectful space left around them, a wider orbit than anybody else had been granted. Duffield and his cohorts’ apparent unselfconsciousness was, Strike recognised, nothing but expert artifice; they had, all of them, the hyper-alertness of the prey animal combined with the casual arrogance of predators. In the inverted food chain of fame, it was the big beasts who were stalked and hunted; they were receiving their due.' (319)

Deze passage is extra komitragisch omdat Lula's vriendje Duffield vlak voor de moord bij haar was weggegaan, en zich tegen de paps beschermde met een wolvenkop als vermomming.

Je kunt vanuit deze prijzing van de satirische schets van het stardommilieu twee kanten op. Zoals Duffield zich vermomt moest ook Rowling zich vermommen om de nefaste gevolgen van haar stardom te ontvluchten. Zij is zelf Cuckoo of, nog waarschijnlijker, assistente Robin, waarbij iedereen denkt aan Batman, maar waar je evengoed aan het roodborstje kunt denken. De thriller kun je naargelang je voorkeur prijzen als mooie vermomming van Rowling zelf.

Maar het zijn niet alleen de sterren en de paps die te kijk worden gezet en niet alleen het pseudonieme ik van de auteur die gered moest worden. Je moet dus nog een andere kant op met je prijzing, want niemand van ons - in elk geval ik niet - zou de thriller hebben gelezen als we niet wisten dat Rowling de schrijver was. Wij worden te kijk gezet als Rowling's lezers, dat wil zeggen haar opdrachtgevers. Wij hebben haar betaald.

En we weten hoe het met de opdrachtgever in The Cuckoo's Calling afloopt. Als de koekoek zijn klokje uitkomt denken we te weten hoe laat het is. Maar opdrachtgever van detective Strike is John Bristow. En die kan prima de wijzers van de klok verzetten om zichzelf een alibi te geven. Ho eens!! waarvoor zouden wij lezers onszelf een alibi moeten geven? Omdat we Rowling alsnog betalen en haar boek lezen?

Of zouden we via de roman (zomaar een gedachte die bij me opkomt) op het spoor worden gezet van onze aanwezigheid in Afghanistan? Onze hypokriete afkeuring van het geweld daar? Tussen Lula's echte broer en erfgenaam Jonah Agyeman en Strike ontstaat snel zoiets als broederschap omdat ze allebei weten wat het is om in Afghanistan te dienen:
'The two men had, for different periods of time, lived the same life, and risked the same death. It was a bond that no civilian could understand, and for half an hour they talked about nothing but the army.' (414)

Wij begrijpen dat niet en kunnen het niet begrijpen. Maar soms zijn er momenten dat we ons kunnen inleven in anderen. Zou het kunnen dat Rowling zich inleeft in de man Galbraith, zich misschien schuldig voelt over haar stardom en een thriller schrijft waarmee ze als een Robin zorgend nabij wil zijn aan de Afghanistanhelden? Of twijfelt ze zelfs aan deze onderneming omdat ze evenzeer Cuckoo is, een vogeltje dat misschien niet op de juiste tijd uit de klok kruipt of, zoals Cuckoo Lula, haar vrienden probeert te bellen maar niet op tijd weet te bereiken? Lees je het zo, dan is deze thriller een dappere roman waarin ze via haar vermomming bij alle zelftwijfels haar appèl tot een moeilijk soort empathie tot ons richt. Zo prijs ik het boek het liefst.

Laten we het laatste woord aan haar (hem, hen).

'There seemed little more to say. As they left the pub, Agyeman, who had bought the drinks with nervous insistence, made what might have been a tentative offer of money to Strike, whose impecunious existence had padded out much of the media coverage. Strike cut the offer short, but he was not offended. He could see that the young Sapper was struggling to deal with the idea of his enormous new wealth; that he was buckling under the responsibility of it, the demands it made, the appeals it attracted, the decisions it entailed; that he was much more overawed than glad. There was also, of course, the horrible and ever-present knowledge of how his millions had come to him. Strike guessed that Jonah Agyeman’s thoughts were flitting wildly between his comrades back in Afghanistan, visions of sports cars and of his half-sister lying dead in the snow. Who was more conscious than the soldier of capricious fortune, of the random roll of the dice?' (416)



donderdag 8 augustus 2013

Tonio

Na Ljibbe, Robby en Kiliaan Noppen is het nu de beurt aan Tonio. Weerborstels was al aan hem opgedragen, en ook een indrukwekkende serie gestorven kinderen van schrijvers wees erop dat Tonio kon sterven en daarna zou worden bezongen.

De dood van Tonio geeft zijn vader de gelegenheid zijn eigen verhouding tot de dood nader te verkennen. De dood werd eerst als een model van de realiteit überhaupt gezien. In het bewegingloze lichaam van Ljibbe (De gevarendriehoek) zag Albert een portret van zichzelf, en je kunt de hele roman lezen als betovering, vastleggen in bewegingloosheid. Weerborstels: Robby vlucht voor de politie, rijdt zich dood tegen een boom maar 'hij is niet dood'. En Kiliaan is het middelpunt van nederlagen, van de hanen en hun advocaat, nederlagen die tussenstapjes zijn op de weg naar de dood, de treuzelaar.

Alles nog onder controle, je moet gewoon de dood op de juiste afstand houden. 'Reddend oponthoud', zou Adri kunnen zeggen.

In zijn requiemroman Tonio wordt het lastig de dood nog te beleven als bestemming op afstand. Nu hij al heeft plaatsgevonden beweegt de roman zich noodzakelijkerwijs naar een nieuw doel. Troost mag dat niet zijn, je kunt niet volhouden dat het allemaal niet zo erg is als het ergste al gebeurd lijkt. Daar heeft Adri het volgende op gevonden: het ergste moet nog komen, en dat ergste komt aan het licht als waarheid, de waarheid van Tonio's dood die pas later tot Adri en Mirjam zal doordringen. En omdat dat sowieso gaat gebeuren kan Adri alleen maar accepteren wat er gebeurt. Maar omdat dat onverdraaglijk is, moet hij iets doen. Hij kiest ervoor onderzoek te doen naar de ware toedracht.

Is Adri een zelfingenomen kwast, een Oedipous of Narcissus? Dat zal haast wel als je dertig boeken over jezelf schrijft. Maar het is niet uitgesloten dat we zijn roman als suspense kunnen lezen. Het zelfvoldane ego is startpunt, maar hij moet ook ergens naartoe. Over de dynamiek van het boek ligt de zware suggestie dat ego Adri zich beweegt naar de ander, naar zichzelf als ander, naar de levende ander die hem nodig heeft (zijn vrouw Mirjam) en uiteindelijk ook naar de dode ander, Tonio, die nog even in leven gehouden wordt dankzij (en hier komt het zelfvoldane ego weer boven) het vuistdikke boek van de gevierde schrijver. De zelfvoldaanheid wordt gebruikt om Tonio als adressant van zelfgave te kunnen inzetten. Adri wil er wel de ziel en de hoop opnieuw voor uitvinden, ook al gelooft hij er niet in.

Naast dit tijdsperspectief is er ook een ruimtelijk perspectief. Adri was altijd al betrokken op de feiten, en kon hun schadelijke werking via magische bezweringen in zijn verhaal neutraliseren. Nu echter valt er weinig te neutraliseren, Tonio is en blijft dood. De bezweringskunst dreigt daardoor in de lucht te blijven hangen, Adri gelooft zelfs niet meer in zijn schrijverstalent, omdat zijn zoon is gestorven.
Zodoende zijn alle literaire betekenisgevingen van de eerdere romans uitgeschakeld: de magische bescherming van de driehoek, de vlucht vooruit en het offer van het gezin (zoals in Advocaat).

Er resteert toch nog zoiets als een superbetekenis. Hiervoor zoekt Adri steun bij Ben Jonson:
   Rest in soft peace, and, asked, say here doth lie
   Ben Jonson his best piece of poetry
Dat is echter onhoudbaar, want Tonio is niet zomaar een stukje poëzie. Daarom vervangt Adri dit element door de poging zijn zoon in proza levend te houden. En 'niet zodanig dat de mensen zouden zeggen: zijn beste proza... Maar dat ik ze, in wat voor stijl dan ook, een Tonio van vlees en bloed zou leveren.' (269)

Vlees en bloed in proza, dat is kort gezegd het verhoopte resultaat van de metamorfose.
Dat proza, daarvoor moet Adri zijn beste krachten inzetten. Dat kun je gerust aan hem overlaten, hij kan geweldig goed schrijven. Maar het mag weer niet te mooi worden. De belangrijkste reden om mooi te schrijven, Tonio zelf, als Adri's nazaat en toekomst voorbij de dood, is er niet meer.  De schrijver moet dus zijn best doen om de spanning vast te houden tussen vervolmaking en weerspiegeling van het gemis.

Daarnaast heeft Adri bedacht dat het 'levend houden' het beste wordt uitgedrukt onder verwijzing naar vlees en bloed. De antithese wordt de dominante onderliggende stijlfiguur. Televisie, computers, Facebook, schimachtige gestalten, ze zijn allemaal in strijd met het vlees- en bloedkarakter. Voortdurend worden de technische media gepresenteerd als verdraaiing van de essentie

Toch heeft Adri een aantal redenen om de beeldtechniek niet definitief te demoniseren. Tonio was getalenteerd fotograaf. Hij legde zijn vader graag het een en ander uit en die kon dat wel waarderen. Getuige de bekende foto op het boek. O ja, en nog iets. Zijn dood werd toevallig gefilmd door een bewakingscamera. Nu zou je een poging kunnen doen Tonio uit de greep van de techniek te redden. Maar deel van Adri's onderneming is nu juist dat hij leeft in naam van Tonio, om de pijn te voelen, een pijn die zal groeien totdat hij (met Mirjam) zelf sterft. En dan moet je dat ook helemaal doen, die inleving in Tonio en zijn wereld. Je doet het niet of je doet het helemaal.

Voetnoot
Hierin, in dat quasi-filosofische radicalisme, lijkt Adri enigszins beïnvloed door Mulisch. Die had geschreven: 'Als de uitschakeling van mijn bewustzijn mij al niet ontslaat van mijn pijn, dan is er weinig hoop dat mijn vernietiging voorbij zal gaan. Zij zal mij niet voorbijgaan. Zij zal mij nooit voorbijgaan, zij stokt in zichzelf, blijft steken in een voorgoed verstarrende wereld - er komt nooit een einde aan mijn einde: mijn vernietiging is eeuwig.' (420) En dit in reactie op Thomas Mann, de naamleverancier van Tonio, met zijn Tonio Kröger. Op Thomas Mann, de schrijver die niet eens naar de begrafenis van zijn zoon Klaus ging nadat die zelfmoord had gepleegd.

Met zijn leven in naam van Tonio en zijn eigen door Mulisch geïnspireerde radicalisme belandt Adri in een nieuwe tegenspraak. Het is Tonio zelf die hij - dan zitten we al in de epiloog - halverwege de zonsverduistering laat zeggen: 'Zo, nu wil ik er niets meer mee te maken hebben.' (628) Het zou kunnen zijn dat we hier zijn beland in de andere kant van het leven, de andere kant waarvoor Tonio zich bij uitstek interesseerde. Hier lichten betekenissen op die zich niet in een te doelgerichte benadering laten vangen. Tonio's opmerking getuigt niet van een gebrek aan interesse en nog minder van een gebrek aan levenslust, maar van een levenshouding waar de dingen niet tot en met hun vernietiging hoeven te worden gevolgd. Die levenshouding is prima verenigbaar met techniek en media. Achter zijn lens kan Tonio in alle rust naar model Jenny kijken.

Dit alles heeft Adri gezien en tot zich door laten dringen. Hij heeft het willen delen met zijn lezers, waarvoor hij niet genoeg kan worden geprezen. Hoe ongepast dat ook lijkt vanwege de schaamte van de schrijver. Maar laten we niet vergeten dat hij zijn schaamte kenbaar maakt en overwint.

De prijzing is dus verdiend. Toch blijft die tegenspraak me intrigeren, de tegenspraak tussen de Tonio die er halverwege uitstapt en zijn vader die all the way wil gaan. De tegenspraak tussen de techniek die alles opneemt en verdraait, en de waarachtige menselijkheid van vlees en bloed, de menselijkheid van kwetsbaarheid ten einde toe. De literatuur leeft van deze tegenstelling omdat die het vlees en bloed als stijl, op technische, ambachtelijke wijze, moet omvormen tot een monument. Een monument dat het vlees en bloed herhaalt, door zijn laatste tocht te herhalen: 'Maar het is niet meer dan een tocht zonder houvast door de tijd, een sentimental journey, een reconstructie, een lege herhaling.’ (355)

We hebben dan nog een paar honderd bladzijden te gaan. Maar het ergste hebben we al onder ogen gezien, dat het onderzoek zal uitlopen op een lege herhaling van Tonio's laatste tocht. Die lege herhaling moge wat teleurstellend overkomen voor wie vlees en bloed zoekt, Adri heeft de uitkomst hoe dan ook geaccepteerd en ondertekend. Dat geeft zijn requiem de dimensie van een literair monument. Omdat het herinnert aan de Tonio van vlees en bloed. En omdat het voor Tonio een bewonderenswaardig substituut biedt, een proeve van schrijftechniek. En de lezer, die zal het alleen met die laatste Tonio moeten doen.











maandag 5 augustus 2013

Advocaat van de hanen

Het is unheimlich, maar net als in De gevarendriehoek figureert in Advocaat van de hanen een dode zoon. Je kunt dat opvatten als voorteken van Tonio of misschien wel als restant van de Drieëenheid. Maar in wezen lijkt de parallel met beide boeken minder te schuilen in het zoonschap dan in de weg naar de dood.

Ook hier wordt die dood aan het eind verheven tot groot doel. Het alcoholisme van Quispel krijgt vele duidingen, maar op het eind is de weg naar de dood zijn eigen superduiding: 'Het kwam erop neer dat de dood hem verscheen als een soort Struwwelpeter, met rechtopstaande haarpieken, die de stervende aan lijmstokjes deden denken, bedoeld om zijn wegfladderende ziel te vangen. Zo ongeveer. Daar hadden ze hem met de angstaanjagende hanekammen dus op af gejaagd: op hun evenbeeld, de Grote Sijsjeslijmer.' (571)

Gaat het te ver om die Sijsjeslijmer te zien als de vader van de stervende zoon, de dode zoon, dood doordat hij een clou loslaat op zijn verhaal waar alle eerdere clous achteraf bezien dienden als omweg en uitstel? De clou als genadeklap voor de roman die toch in wezen oneindig is, tandeloze tijd?

Nog steeds heb ik Tonio niet gelezen, het zou kunnen zijn dat ik nog enkele andere boeken lees als omweg en uitstel in de verwachting dat Tonio een noodzakelijk vervolg is op de eerdere boeken. Of is dat mijn poging om grip te krijgen op de unheimlichkeit? Hindert het me simpelweg om te lezen, te lezen wat er staat?

Van der Heijden lijkt mij een speler, iemand die alle elementen die hij aantreft inzet in het literaire spel, inclusief de dood. Elementen uit het nieuws, uit zijn privéleven, de mythologie. Het is de vraag of dat ook voor het geluk geldt. Precies dat staat ter discussie in de wederwaardigheden van Quispel. Hij is gelukkig, en weet daarvoor zelfs zijn alcoholverslaving in te zetten. Hij leidt zichzelf en in zijn spoor ook anderen naar de dood. Maar hij heeft altijd nog controle over het tempo: 'Hij was nog maar net begonnen aan zijn zelfmoord - mondjesmaat.' (572) De roman lijkt een list om de dood te snel af te zijn, op zijn Decamerones, door verhalen te vertellen, door zichzelf en de lezer te betoveren, door te herinneren en te vergeten.

Alles staat in functie van het geluk. Van der Heijden zou dus een epicurist zijn, iemand die jaagt naar inzichten, leeft in het verborgene en net zoveel genot zoekt als nodig is voor zijn geluk. 'Leven in de breedte.' Zijn leven voor anderen lijkt zijn waarde te hebben verloren, zijn verhalen zijn op de keper beschouwd wijze adviezen aan deelgenoten. Leef voor de dood, maar doe dat niet te snel.

Deze prijzing lijkt in een opzicht op die van Epicurus door Lucretius, de dankzegging voor zijn triomf over de godsdienst. Epicurus overwon zijn angst voor de goden en de dood, en ging het gevecht aan, net zoals Quispel dat doet. In plaats van tegenstander van de dood wordt hij zijn advocaat.

Maar wacht even (als de dood toch maar treuzelt hebben we weer meer tijd...). Het geluk kan worden afgedwongen door te spelen met het tempo, met de zelfmoord. Een andere toestand kan minder worden afgedwongen. Dat is wanneer de schrijver zich geplaatst ziet voor de literatuur zelf, die blijft. Die blijft in de zin dat ze schemert door de vervallen vormen heen, wanneer het je ineens opvalt, als intermezzo tussen je offers en heroïeke gevechten.

Na enig wikken en wegen val ik Van der Heijden bij in zijn subtiele prijzing van de literatuur, waarin hij - met schaamte - zijn plek zoekt. Zijn Quispel is een soort Gijsbrecht, in een vervallen Amsterdam resteert niet meer - en niet minder - dan witte letters:
"Quispel draaide zich om, en wandelde in de richting van de binnenstad. Verderop passeerde hij het onthoofde beeld van Vondel, symbool voor diens eigen verminkte park. Quispel haalde zijn schouders op, en dacht: wat er over is van mijn gezin zijn witte inktletters op de zwarte bladzijden van een fotoboek, schemerend door spinragpapier. Niet meer en niet minder." (551)





zaterdag 3 augustus 2013

Mosella

Lees je Mosella van Ausonius (vierde eeuw), dan kun je de idee opdoen dat de dingen elkaar prijzen.
Somt hij de zijtakken van de Moezel op, dan zegt hij dat die de Moezel al prijzen omdat ze erin willen opgaan.

Zou je deze trope (retorische wending) voor een logische figuur aanzien, dan zou je consequent moeten zijn en de Moezel moeten beschouwen als een prijzing van de Rijn, en de Rijn van 'vader oceaan'.

Maar sprekend over de Rijn gaat Ausonius anders te werk. Hij prijst de Rijn omdat de gastheer niet jaloers is op zijn gasten. Is de Moezel dan wel jaloers, of onwetend ten aanzien van het verlangen van zijn zijrivieren? Nee, het is een trope, geen schakel in een redenering. Wij zullen op onze beurt niet jaloers proberen te zijn op onze gast Ausonius en hebben wel weer het verlangen volledig in de lectuur van zijn prijzing op te gaan zoals de Saar in de Moezel.

Het doet wel merkwaardig aan dat de niet te rechtlijnige logica de prijzing van de keizer, de vader en de oceaan enigszins laat liggen. Het lijkt steeds of Ausonius meer waardering heeft voor degenen die in de Romeinse hiërarchie niet de hoogste plaats bezetten. Hij looft de 'vicaris' uitvoeriger dan de keizer, de Moezel meer dan de Rijn.

Ausonius lijkt zich ook te vermaken over zijn eigen fantasie. Daar laat hij satyrs optreden die de in de Moezel spelende nimfen bang maken. Maar ocharm, de satyrs zijn in het water wat onhandig, en ze grijpen stuntelend mis. Ook voor de vissende jongens heeft Ausonius weinig respect. De arme vissen snakken naar adem en een weet er zelfs te ontsnappen. De jongen zwemt hem na, tevergeefs. De bewoners roemt Ausonius pas na de rivier zelf, en dan ook nog slechts als sieraad van de rivier.

Wat een trope is, dat wist de Gallische retoricus als geen ander. Naar zijn werkelijke emoties kunnen we raden. Misschien dacht hij wel stiekem aan zijn Garonne toen hij de Moezel prees. The best kept secret, en niet te dicht bij de Gothische vijand.