zondag 28 oktober 2012

Manguels Homerus

Aan de ene kant wil je weten dat er een Homerus was, wie hij was. Aan de andere kant weet je dat je hem niet zult vinden en wil je betekenis toekennen aan die onmogelijkheid.

Manguel maakt van zijn zoektocht naar Homerus een receptiegeschiedenis en soms een beetje een Odyssee. Je zou in de verleiding kunnen komen zijn boek als een Odyssee van de Odyssee te lezen. Maar daarvoor ligt de nadruk in het boek tezeer op de Ilias.

Geen theorieën over het vreemde laatste hoofdstuk van de Ilias, hooguit een tamelijk droge samenvatting van elk der 48 hoofdstukken van het epische werk. Wel een grote aandacht voor de vrouwen, voor de theorie van Samuel Butler dat Homerus een vrouw was. Hier ligt dan misschien ook zoiets als een sleutel tot het begrijpen van Manguels onderneming.

Hoe dan ook, Manguel geeft blijk van sympathie voor de Italiaanse romanschrijver Alessandro Baricco, die zijn eigen versie van de Ilias schreef en opvoerde in 2005, in de schaduw van de oplevende oorlogen in de wereld. Vrouwen zijn ook bij Homerus sterk in het uitstel van de oorlog door woorden. Woorden over oorlog blijken te kunnen functioneren als substituut-oorlog: ze bieden dezelfde voordelen, dezelfde intense ervaring, niet de nadelen. Dat geldt zelfs voor een lofzang op de oorlog. Zoals dus de Ilias. Homerus schiep een monument voor de oorlog.

Het gaat ons lezers van Homerus niet om een bepaalde oorlog, maar om het leven van de mensheid. Het komt overeen met de oorlog der interpretaties, hoewel die oorlog om Homerus sterker getekend is door het besef dat Homerus zelf ons bijeen houdt. Het komt overeen met het geheimschrift à la Borges omdat we niet begrijpen waarom een schrijver maar over die drie millennia blijft springen.

Manguels laatste bod: Homerus spreekt over ons leven, onze dood en willekeur. Want dat is wat de oorlog ons brengt, maar ook het leven zelf, dat we daarom kunnen zien als een oorlog. De oorlog is daarom een monument van het leven, de Ilias een monument voor de oorlog, Manguels boek een monument voor de Ilias, deze blog een monument voor Manguel.



zaterdag 27 oktober 2012

Quantum of Solace

De plot gaat me te snel, maar is makkelijk te vinden op Internet. Je zou ook kunnen zeggen: er wordt veel olie gebruikt om de eindeloze acties te voeden.

Uiteindelijk blijkt het niet olie die soelaas biedt, maar water. Met natuurlijk de vraag: hoeveel?

Water, in al zijn neutraliteit, verbindt de Bond-film met bijvoorbeeld Once Upon a Time. Het verbindt Noord en Zuid, politie en maffia, openbaar en geheim. En het scheidt deze elementen.

Je kunt dan nauwelijks nog volhouden dat water een metafoor is. Misschien kun je met Thales beter aan een element of archè denken.

De link met de titel - de titel van deze film, van de misdaadorganisatie en de titel überhaupt - is snel gelegd. Bij water luidt de vraag hoeveel je nodig hebt om het leven draaglijk te maken. Maar die hoeveelheid is tegelijk de naam van een misdaadorganisatie. De inzet is niets minder dan de bevrijding van het water zodat het voor iedereen toegankelijk blijft.

Verbonden met deze kwestie is de mogelijkheid om over het water te lopen zonder natte voeten te krijgen. Bond redt zijn bondgirl Camille uit de klauwen van zijn vijanden door ze met een geleende oude Speedboat achterna te zitten. Ik kan het niet laten om te denken aan de Camilla van Vergilius aan wie eveneens het vermogen werd toegedicht om over water te rennen zonder natte voeten te krijgen.

Misschien moet je concluderen: alles lijkt in onze wereld te draaien om olie. Maar daaronder zit het water, dat wil zeggen: de kwestie van de toegang tot het water, de toegang tot de bronnen. De snelheid van de wraakengel is in deze strijd de beslissende factor. En die verbruikt tegenwoordig olie.













donderdag 25 oktober 2012

Mémoires de l'autre

Je kunt moeilijk iets prijzen dat nog niet open ligt.
Pas met de mémoires komt het op straat.

Bij tijd en wijle gluurde ik al naar die ballen.
Zo dichtbij was ik al.

Maar het waren de ballen van de ander die
van de muur kwamen.




vrijdag 19 oktober 2012

De Hollanders

Arnon Grunberg schreef dit toneelstuk voor afstuderende acteurs. Het werd geregisseerd door Gerardjan Rijnders.
Ik beschik nu over een boekenlegger met de tekst 'Goed volk'.
Dat goede volk wordt natuurlijk systematisch te kijk gezet door de grote Grunberg.

Maar dan hangt dan nog wel de idee in de lucht dat we een bijzonder volkje zijn.
Een minpuntje was dat we nog geen schrijvers hadden die ons met een recente oorlog op de planken zetten. Ook die lacune is nu met een Afghanistan-coming-home opgevuld. We beschikken over een succesvolle spiegel.

Het is maar de vraag of wij Hollanders die luxe aankunnen. We willen de dingen liever wat gewoontjes. Okee, ook daarin voorziet Grunberg. Dus komen de jongens opdraven met een tas van Dirk en vertaalt het trauma zich in een vaginale schimmel.

Maar het is wel een toneelstuk. Te gewoontjes is ook weer niet goed. Dus moet er musical bij, wat sinds Brecht garant staat voor Verfremdung. Laat dat maar over aan Rijnders. De zang van drie blote jongens in een doodskist blust het geheel af.

Als Grunberg en Rijnders een ding goed kunnen, dan is het opvoeden. Wij Hollanders worden opgevoed in het zelfkijken via calvinisme ('atoombom op ons land, vooral op Flevoland'). We worden opgevoed met de zin voor proportie en evenwicht. We worden opgevoed tot wijsheid en wijdsheid.

Alles wordt afgeleverd tot ver achter de voordeur. We krijgen het bord op schoot gezet.
Meer kun je toch niet vragen.





woensdag 17 oktober 2012

Medea van Seneca

Seneca is verzot op schildering van emotie en gruwel. Er wordt in zijn Medea een lekker sfeertje neergezet. Natuurlijk heeft Medea wel een publiek nodig. Ze is geobsedeerd door haar verlangen haar plannen volledig uit te voeren. Het lijkt haast of ze nog liever de plannen afmaakt dan haar kinderen.
Daar hoort dat publiek bij.

Er hoort ook een verstandige Jason bij, een man die Medea probeert te volgen om haar te kunnen afremmen. Maar het helpt niet. Jason wordt zelf het publiek dat Medea nodig heeft om haar plannen af te maken.

Het lijkt zelfs of Medea zelf publiek wordt bij haar eigen emoties en daad. Ze staat erbij, kijkt ernaar, schaamt zich. Maar daardoor neemt haar genot niet af, dat groeit zelfs nog:

(889) paenitet facti, pudet.
quid, misera, feci? misera? Paeniteat licet,
feci. voluptas magna me invitam subit,
et ecce crescit. derat hoc unum mihi,
spectator iste. nil adhuc facti reor;
quidquid sine isto fecimus sceleris perit.

Ik heb spijt van mijn daad, ik schaam me.
Wat, ongelukkige die ik ben, wat heb ik gedaan? En hoezo ongelukkig? Het mag me dan spijten,
ik heb het wel gedaan. Hevig genot besluipt me, ik kan er niets aan doen,
en kijk, het wordt alleen maar groter. Het ontbrak me nog aan één ding,
die toeschouwer daar. Het stelt niets voor, denk ik, wat is gebeurd;
zonder die man lost mijn misdaad op in het niets.

De toeschouwer is dus het punt waarop redelijkheid, feit en fictie samenkomen, maar zich ook verenigen met de kindermoord. Essentieel is dat Jason zelf blijft leven omdat hij degene is die moet worden getroffen.

Een Medea met deze pointe had Euripides wellicht niet kunnen schrijven. Bij hem staat de vernedering van de allochtoon Medea voorop en de wraak waarvoor we begrip kunnen opbrengen. Daar hoort een cynische Jason bij, de man die haar de vernedering aandoet.

De toeschouwer mag uiteraard zelf beslissen wat hij van Seneca's Medea vindt. Maar doordat hij toeschouwer is, zal zijn oordeel niet geheel vrijblijvend zijn. Hij is deelnemer geworden. Zijn prijzing zal hem niet vrijwaren.


zaterdag 13 oktober 2012

Vogels met zwarte poten kun je niet vreten

A.H.J.Dautzenberg zal waarschijnlijk niet uitsluiten dat hij gaat meetellen met de Nederlandse crème. Daarom misschien heet hij ook A.H.J. Alleen al om deze ambitie niet te blokkeren dient deze schrijver te worden geprezen. Lezers, help hem vooruit!

Er is in dit boek al een bijzondere belangstelling voor moraal en wat hoort. Een verhalenmeester heeft de mogelijkheid en misschien zelfs wel de plicht om de moraal te brengen door hem te doorkruisen. Zou het belangrijkste effect troost kunnen zijn, zoals de achterflap meldt? Het zal wel. De lezer voelt zich met zijn lijden opgenomen in een spreektaal die zelf weer wordt opgenomen in een gebeitelde en gefriseerde prozataal. Alles kan daar goed zijn, althans op papier, zolang het loopt.

Ook de schrijver zelf duwt zijn literatuur vooruit. Hij staat een nier af, hij verzint interviews, hij neemt zitting in het bestuur van de pedofielenvereniging.

Zijn prijzing heeft hij dik verdiend.

Daarnaast droomde ik bij het lezen vaak dat deze A.H.J. nog steeds een Anton is, een geestelijk familielid of mijn semblable, die me door zijn naam en afkomst voorhoudt dat het Heerlenaarschap geen schande hoeft te zijn. Je kunt je schaamte verruilen voor brutaliteit. Je kunt je publiek toespreken met theatertaal.

Prijzing zou dan zelf zo'n half-ironisch theatraal gebaar worden: Anton, hubs dich flink meug gemak.

zondag 7 oktober 2012

Kleine dagen

Als je Kleine dagen wil prijzen zijn er twee obstakels. Je bent mosterd na de maaltijd omdat dit boek al is gelauwerd. En de schrijver verzint een taal voor de dingen die niet te evenaren is, maar die ook als een lat werkt waar je naartoe wil.

Er is een nog derde kans. Die ligt in de nabijheid die de schrijver zoekt bij de dingetjes van de dag.
Hij ziet daar soms iets dat hemzelf als het ware overbodig maakt. En misschien is zijn schrijven daar wel op gericht. Op het coveren van een zone die uiteindelijk onbereikbaar is. En die via een suggestieve doorbraak alsnog bereikbaar is.

Zo beschrijft Dewulf een lichtval op een muur die het gevoel suggereert van een wereld zonder hem. En dan zijn er natuurlijk zijn kinderen. Die kinderen treden langzaam een wereld binnen waaruit hijzelf langzaam verdwijnt. Het zijn die toenemende afwezigheden die hem al vertrouwd zijn maar die hij via de kinderogen opnieuw ontdekt.

Het begin, daar ligt de sleutel. Een begin dat even vertrouwd als nieuw is. Evenals de filosofie geboren uit verveling maar vertrouwend op een vervolg dat tamelijk onfilosofisch is. Geboren uit de verwondering (die opkomt in de verveling) maar bij voorbaat afgebakend is door leefdomein, eenheid van plaats, tijd en handeling.

Het is alsof we aan de vooravond van een oorlog staan. Een oorlog tegen de moeders die hysterisch worden bij een dode wesp die hun kind aanraakt. De oorlog van softe vaders die hun kinderen gebruiken als voertuig om mee te liften op ongedachte dromen.

Dit zou het begin kunnen zijn van een prijzing. Het zou ook het begin van een ontdekking kunnen zijn van een licht dat valt, op een muur, op een obstakel.


dinsdag 2 oktober 2012

Magnus

Magnus, dacht ik, zou een reisroman worden. Maar hoofdpersoon Merlijn blijft lang in Nederland. Dan blijft hij lang in Zweden. Er zijn wel steeds betekenisvolle verplaatsingen. Steeds is een vrouw een soort gastvrouw of gids. In een hotel, in zijn quest, in zijn strijd met het monster.

Merlijn is dus eerder een testroman. De held wordt zelf getest, met zijn levensstijl, zijn land. Zijn mystieke moment wordt (zoals in De Idioot, ook al over een man die terugkwam uit Zwitserland) verbeeld in de epilepsie, die daardoor weer een 'heilige ziekte' wordt, wat Hippokrates er verder ook van moge zeggen.

In de magische of mystieke ban worden personen verwisseld. Monster Magnus wordt Merlijn, Merlijn wordt Magnus, Caro en Cecilia raken vermengd rond de fontein van Genève.

In de ban wordt Nederland hervonden. Het is een land waar het kleine wordt gecultiveerd en daarmee de afsluiting van de buitenwereld. Net zoals de auto waarin Merlijn met Cecilia door Duitsland hotst, of de kast in Zwitserland waarin ze even mogen wegkruipen.

De reis was een omweg naar huis, een tijdloos thuis.