dinsdag 28 april 2015

Edelachtbare van Cabré

Lees je Edelachtbare van Cabré, dan heb je daarvoor waarschijnlijk al, net als ik, De bekentenis van Adrià gelezen. Het kan zijn dat je het boek hebt gekregen van een bekende die wist dat je het latere boek las, of je wilde weten hoe het pad naar de glorie verliep. Zo bezien kan het eerdere boek alleen maar tegenvallen. Maar gelukkig hoef ik geen recensie te schrijven en ook geen oordeel te vellen. Alleen maar een Prijzing! te schrijven. Ik wil weten wat er goed is aan deze roman.

Voor een prijzing is niet altijd nodig dat je het boek typeert, dat je bijvoorbeeld 'typische' citaten in het boek zoekt. Het kan zijn dat de logica van boeken ook anders benaderbaar is. In mijn geval had ik vooraf al twee aanknopingspunten, twee invalshoeken waarmee ik deze roman kon benaderen. Het eerste is de filosofie, met name de Duitse filosofie van bijvoorbeeld Nietzsche en Walter Benjamin. Beiden hadden een voorkeur voor de zuidelijke cultuur. Nietzsche wendde zich af van Wagner. De Duitsers leden volgens de filosoof aan schlechte Verdauung, en hij viel voor Bizet. Benjamin benaderde het Duitse Trauerspiel vanuit Shakespeare en het Spaanse theater, en vond in de hele Europese barok de oorsprong van de moderniteit. Ben je een beetje zuidelijk ingesteld, dan zou je dus affiniteit kunnen hebben met die lichtvoetigheid van Cabré.

Het tweede aanknopingspunt is misschien wel hetzelfde als het eerste, namelijk de affiniteit van Cabré met de barok. Het is moeilijk te zeggen wat barok precies is, in De bekentenis neemt ze de vorm aan van spiegelingen, en van labyrinten met plotselinge vergezichten. Het refrein wordt er als het ware gezongen door de viool. In Edelachtbare zitten we qua tijd veel dichter bij de barok, het Barcelona van 1799. Maar kun je eigenlijk wel zeggen dat de barok ooit is geëindigd? Volgens filosofen als Deleuze en Guattari spreekt dat allerminst vanzelf, ze lezen Leibniz en gebruiken zijn begrippen wanneer ze de muziek van Pierre Boulez of John Cage bespreken.

Hebben wij nog oog en oor voor de barok? Edelachtbare zou je als testcase kunnen opvatten. De plot is niet erg onderhoudend. De edelachtbare rechter wordt steeds verder het moeras ingezogen dat hij zelf heeft veroorzaakt. En dat was het (sorry voor deze spoiler!). Zo wordt op ironische wijze zijn wens vervuld dat hij een gewoon mens is, want we vermoeden dat de gewone mensen geen haar beter zijn dan die rechter. Cabré doet daar ook niet al te moeilijk over: 'De koetsier bleef in een sukkeldrafje rijden en dat was al veel, gelet op de hoeveelheid modder, die ons op een dag allemaal zal verzwelgen.' (354) Natuurlijk, je kunt de roman lezen als een rechte lijn naar het voorspelbare eindpunt, maar wie zoiets verwacht als de Oedipoes van Sofocles komt dan bedrogen uit. De rechter don Rafel begint niet zoals Oedipoes vanuit een morele hoogstaande inzet, hij was in moreel opzicht in het begin al dood.

Ook diepzinnige karaktertekeningen komen we in de roman niet tegen, zoals bij Stendhal of de Russen. Rondom don Rafel zijn de mensen allemaal beter, maar zelfs slachtoffer Andreu krijgt te weinig zendtijd om ons een blik in zijn ziel te gunnen. Het is allemaal chiaroscuro wat we zien, de nuances worden geschilderd met echt donker en echt licht.

Is het dan moreel drama, zoals internetteksten zo graag willen? Ja en nee. Bij moreel drama verwacht je dat de moraal meedraait met de plotwendingen, maar dat gebeurt hier niet. Geen aanleiding ook tot empathie bij de lezer. Maar moreel dramatisch is wel weer het gevoel van don Rafel dat hij door zijn geweten wordt gestoord, de stemmen en beelden die hem steeds meer achtervolgen. Dat spookmotief herkennen we uit De bekentenis, waar de kamparts alles in het werk stelt om zijn verleden te compenseren. Maar last hebben van je geweten is nog iets anders dan het kwaad bestrijden en de bereidheid te boeten voor wat je anderen hebt aangedaan.

Daardoor zal de lezer waarschijnlijk niet moreel verheven raken door deze roman. Integendeel, hij kan neerkijken op de cynische aristocratie van Barcelona die dit soort verhaaltjes nodig heeft om zijn verveling te verdrijven. We herkennen dit motief uit de negentiende-eeuwse roman en het effect ervan is eerder dat we onszelf gaan vervelen.

Nee, waarom is deze roman toch goed, wat is er goed aan deze roman? Een eerste hint wordt gegeven door de cursieve openingen bij de hoofdstukken. Steeds wordt een ster of sterrengroep beschreven. De sterren, dat zijn de eeuwig glanzende, zichzelf gelijk blijvende lichten waarnaar je kunt blijven kijken. Don Rafel kijkt naar de sterren, het is zijn enige vluchtlijn zou je kunnen zeggen. Die sterren staan echter ook voor de vrouwen waarmee hij de liefde bedrijft. Het laatste wat hij zou willen is dat die sterren uitdoven en dat de vrouwen sterven, en nog erger is het dat hij hen doodt. De angst voor zijn spoken is dan bij nader inzien niets anders dan de angst voor de leegte, dat ook hijzelf, de superster, voor iedereen zichtbaar is, terwijl hij inmiddels begint aan te voelen dat hij geen ster meer is. Misschien is het echte drama wel dat de echte sterren in steeds grotere hoeveelheden verschijnen. Zo zit de lezer indirect naar zichzelf te kijken, naar onze cultuur met zijn stardom.

Ten tweede is de stijl barok in de zin dat de taal vol zit met ornamenten, en dat die ornamenten als het ware worden opengevouwen (van barokke gebouwen wordt wel gezegd dat het gebouw is gedacht vanuit de welvingen van de voorgevel, en die welvingen vanuit de ornamenten). Zo wordt de wroeging en woede van don Rafel opengevouwen vanuit de herfstchrysanten: 'O, de herfstchrysanten, doodsbloemen, kerkhofbloemen, in overvloed in de tuin van zijne edelachtbare, speelden hun rol met trouwe nauwgezetheid.' (313) Geen wonder, want vlak daaronder ligt het lijk van Elvira die hij zelf 'per ongeluk' heeft gewurgd. De sterren waken samen met de bloemen over Elvira, maar kunnen hem dus ook verraden, net zoals de vervanging van die bloemen door andere hem kan verraden.

Ten derde is de roman zoals gezegd niet sterk vanwege zijn plotlijn, maar kun je hem beter lezen als textuur, weefsel, dus vanuit de vervlechtingen: 'Advocaat Terradelles behoorde tot het soort mensen dat gewend was om geen enkel feit, hoe bijkomstig ook, te verwaarlozen dat te maken had met de zaken die hij behandelde. Al lang geleden had hij zich er rekenschap van gegeven dat het leven bestaat uit wisselwerkingen en vervlechtingen. Intelligent zijn berustte slechts op het vinden van betekenis in al deze patronen, die voor de overige stervelingen slechts een puur anekdotische samenloop van omstandigheden waren.' (338) Uiteraard zijn hier grote waarden als waarheid en rechtvaardigheid in het spel. Maar waar de Engelse detective de hoofdpersoon als garant van die waarden schildert, is die garant bij Cabré een sukkel die in de regen staat te wachten op zijn duelpartner, een duel vanwege de eer van zijn vriend die dan allang dood is.

Gelukkig heeft de lezer genoeg uitwegen waardoor hij kan blijven geloven dat hij de zaak blijft overzien en niet meezakt in de modder. Dat is het fijne van die barokke stijl. Het blijft lichtvoetig, komisch, maar weer geen lach-of-ik-schiet, en 1799 is natuurlijk een stuiptrekking van de oude wereld, die we achter ons hebben gelaten met de geboorte der democratieën. Als Boris Dittrich dus op de voorkant zegt dat hij 'deze wervelende roman niet kon wegleggen', dan moeten we daar geen Wagneriaanse betovering achter zoeken, geen katharsis. De reden voor zijn verslaving geeft Dittrich zelf: 'Thuis op de bank waande ik me in het Barcelona van 1800.' Lekker even weg uit je wereld, dat moet Dittrich hebben gedacht. En inderdaad, enkele jaren later schreef Cabré een boek over literatuur, zichzelf en koken (El sentit de la ficció, Ed. Proa. Barcelona, 1999). Hij laat zijn lezers die hem lezen als een uitje in hun waan, dat is goed voor hun spijsvertering.

De mooiste uitweg doet zich evenwel voor als je de roman leest vanuit de prijzing die het bevat, een soort prijzing der prijzingen, het Te Deum laudamus. Christus wordt bezongen als Hoogste Rechter, en God zelf wordt verzocht ons te belonen met de hemelse heerlijkheid in gezelschap van de heiligen. Het wordt op Nieuwjaarsdag 1800 in Barcelona gezongen als dankzegging voor de nieuwe eeuw. Iedereen geeft zich er helemaal aan over, behalve uiteraard don Rafel, die zijn gedachten er niet kan bijhouden. Misschien is don Rafel daardoor wel de enige van het gezelschap die begint door te krijgen dat er een nieuwe tijd aanbreekt. Zou God hem alsnog hebben beloond? Aeterna fac cum Sanctis tuis in gloria numerari...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten