Het boek is behoorlijk schatplichtig aan Agamben. De mens verliest zijn dierlijkheid nooit helemaal, mens en dier delen een domein of zone die van belang is voor de overgang van natuur naar cultuur.
Het is mij nog onzeker of het boek echt fenomenologisch is. Het is minstens van een soort bijgestelde fenomenologie waarin Heidegger of Derrida dat ook zijn. In elk geval ook zou ik de 'gestiek' van het boek fenomenologisch willen noemen.
Verder ademt de stijl een zekere lichtvoetigheid die zich rekenschap geeft van van allerlei zwaarten, soms om ze te bezweren, soms om ze in gesublimeerde vorm mee te nemen.
Taal en ethiek hebben een groter gewicht hier dan geschiedenis. En er is een zekere prioriteit van het prior. Taal en ethiek hebben een groter gewicht omdat geschiedenis ondenkbaar is zonder die twee. En het is maar de vraag of het omgekeerde ook het geval is.
Via een derridiaanse invalshoek zou je de fenomenologische gestiek gemakkelijk kunnen ondervragen op zaken als techniek (is die niet zwaar onderschat?) en spectraliteit. Maar ik ben onzeker gemaakt door de ferme kritiek op Derrida's fonocentrisme-these, de stem is zeker niet te herleiden tot het zelf en het zelfde.
Wat ik denk te beluisteren is een poëtische kwaliteit, een denkgeste die zijn ijzeren noodzaak en retorische kracht versluiert.
Ik zou benieuwd zijn of met zo'n denken een dialoog mogelijk is, en of zich in dit spoor zoiets als meerstemmigheid of dialoog laat denken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten