woensdag 17 juni 2015

Herman Pleij - Prijzing van zichzelf als wereld

Als er iets een Prijzing! is, dan is het wel Herman Pleijs boekje Moet kunnen- Op zoek naar een Nederlandse identiteit. Een mogelijk probleem zou voor menig ander schrijver erin kunnen bestaan, de laudatieve toon tot het einde vol te houden. Welnu, dat is voor onze Herman het allerminste probleem. De Nederlandse identiteit zit hem als gegoten, en ik snap dan ook niet zo goed waarom hij daarnaar, zoals de ondertitel toch zegt, nog op zoek zou moeten gaan.

Sterker nog, zie je Herman zitten glunderen bij Matthijs van Nieuwkerk, dan weet je dat hij de Nederlandse identiteit is. Zijn zogenaamde zoektocht naar de Nederlandse identiteit is dus in werkelijkheid een zelfprijzing.

Nu roept elke zelfprijzing dezelfde vraag op als de zoektocht naar iets wat je zelf bent. Waarom is zo'n prijzing nodig? Ontbreekt er dan nog iets aan onze Herman Pleij? Is hij soms bang dat hij door anderen niet geprezen wordt en laat hij hun daarom maar alvast zien hoe dat moet?

Een dergelijk gevaar loert om de hoek in de anekdote over zijn ontmoeting met studenten:
Bij de openingsbijeenkomst van een werkgroep eerstejaarsstudenten besprak ik wat zakelijke dingen: eisen, werktijden, pauzes, bereikbaarheid. Ze noteerden alles ijverig. Maar één student had nog een vraag: "Hoe was de naam ook alweer?" (214)
Vanuit deze anekdote kun je Herman Pleij samen met zijn Nederlandse identiteit openklappen. Over heel Nederland en via Nederland over de hele wereld, zoals Nederland zich ooit heeft opengeklapt over heel de wereld. Herman Pleij valt zozeer samen met de hele wereld dat we zijn naam niet meer hoeven te kennen, en omgekeerd: het niet kennen van de naam van Herman Pleij werpt een licht over Nederland, dat wil zeggen over onze hele wereld.

De Gouden Eeuw is echter voorbereid door enkele grootse gebeurtenissen. De reformatie kent iedereen, de moderne devotie begint weer tot het besef van historisch geïnteresseerden door te dringen. Minder bekend is het carnaval van de late middeleeuwen, de bekende omkeringsrituelen in de opkomende steden van Noordwest-Europa. Laat onze Herman daar nu net zijn proefschrift over hebben geschreven, Het Gilde van de Blauwe Schuit.

Kort gezegd bekent Pleij zich daarin tot het functionalisme van Engelse snit. Via de morele ontsporing van het carnaval wordt in feite een nieuwe moraal ontworpen. De ijdele bestuurder wordt bespot, de nederige onderdanen zijn een paar dagen de soevereine vorst. Maar Pleij trekt deze moraal niet rechtstreeks door naar de Nederlandse identiteit. Hij zet een tussenstap door het carnaval te interpreteren als ventielfunctie. Juist doordat burgers de hiërarchische verhoudingen bij carnaval omkeren laten ze zich makkelijker onderschikken als het feestje voorbij is.

Het rare is dat Pleij zijn eigen tussenstap zelf niet serieus neemt. Het carnaval mag dan wel een uitzondering zijn, het effect is zeker niet dat de Nederlanders daardoor gezagsgetrouwer zijn geworden. Pleij blijft echter aan zijn tussenstap vasthouden en komt dan met een nieuwe verklaring:
Door even alles om te draaien en te ontkennen valt daarna de dagelijkse werkelijkheid weer beter te verdragen. En als alles handel is in dit land, lucht het enorm op om daar één dag per jaar de spot mee te drijven. (176)
Aha, zo zit het. We hebben een realiteit die lastig te verdragen is. Maar Pleij vindt het zo onnodig om dat uit te leggen dat hij later weer even makkelijk zegt dat de Nederlander juist enorm gelukkig is, nee, niet bij carnaval maar juist in het alledaagse leven!

Nu beginnen we te vermoeden dat Pleij een loopje met ons aan het nemen is. Wij zijn de ijdele lezers, hij is de carnavaleske spotter. Het verklaart waarom hij 227 bladzijden jolig kan blijven, waarom hij zich lachend begeeft van de ene suggestie naar de andere zonder zijn weefsels te verdichten tot een stelling of probleem. Maar joh, dat hoeft ook helemaal niet, want Herman is al binnen, hij hoeft zich niet meer te bewijzen!

Mijn stelling is in elk geval nog steeds dat Herman Pleij = De Nederlandse identiteit. Nu moeten we alvast concluderen dat Nederland sinds de Middeleeuwen is overgegaan tot een volledige carnavalisering van het alledaagse leven in alle verhoudingen, in de cultuur, politiek en taal.

Tegelijk komt met deze stelling een probleem bovendrijven. Wanneer Nederland één groot carnaval geworden is, is Nederland daarmee niet ook volledig gekatholiseerd en - mede via die tussenstap - gemondialiseerd? Dat lijkt me toch alleszins logisch. Carnaval is immers een feest dat - zeker in Nederland - vooral wordt gevierd door het katholieke volksdeel. Bovendien ligt het volgens de Russische literatuurwetenschapper Michail Bachtin aan de oorsprong van de hogere cultuur, de renaissance, wetenschap en de kapitalistische economie.

Kijk, nu wordt het zelfs voor een Limburger interessant, een bewoner die toch geenszins typisch leek voor de Nederlandse identiteit, zelfs niet bij Pleij. Maar wacht even, we hebben de probleemstelling nog niet voldoende scherp, want wat is het probleem van carnavalisering en mondialisering? Welnu, het probleem daarvan is dat de Nederlander zijn exclusiviteit verliest. Wanneer de hele wereld Nederlands is, wat is dan nog die hele Nederlandse identiteit waard? En laten we het vooral maar in economische termen gieten, want volgens Pleij is in Nederland de dominee volstrekt ondergeschikt aan de handelaar.

Hoe verkoop je de Nederlandse identiteit wanneer de hele wereld Nederlander is? Of, zoals ik naar aanleiding van het Matteüsevangelie opperde: hoe geef je iemand iets wat hij al heeft? Hoe geef je iemand een sigaar uit eigen doos?

Die truc volbrengt Pleij op even simpele als meesterlijke wijze. Hij laat de rest van de wereld gewoon onbesproken. Daardoor lijkt het alsof Nederland al de hele wereld is, het Nederland dat de rest van de wereld onbesproken laat. Zo ben je in een klap van enkele andere problemen verlost. Je hoeft je identiteit niet meer te vergelijken met andere identiteiten, zodat meteen alles exclusief Nederlands lijkt. Je hoeft Nederland niet meer binnen spiegelpaleis Europa te situeren.

Je hoeft zelfs de geschiedenis van Nederland niet eens meer te bespreken. Want sinds Pleijs proefschrift zitten we al op het gebied van de moraal. Nee, niet de moraal van de dominee maar van de koopman, de carnavaleske moraal waarin alles een masker is van iets anders. Pleij is als 'historicus' op zijn best wanneer hij moralistische kritiek geeft op moderne uitvoeringen van bijvoorbeeld klassieke theaterstukken: 'Daardoor ontstaat een verwarrend aanbod van oude gedachten en omgangsvormen in modern tenue. ' (30) Geschiedenis, kortom, is de schijnbare moraal van het theater, waarin de verwarring op zijn beurt wordt verward door tijdperken te mixen. Heel filosofisch...

Maar voordat de lezer kopschuw wordt en denkt dat Pleij heel filosofisch en diepzinnig is: lees een paar bladzijden van het boek, en je komt erachter dat hij is wat hij voorgeeft te zijn. Hij is jolig, oppervlakkig, een man van weetjes zonder voetnoten, met op het eind nog wat titels.

Om deze blog af te romen, nog enkele overdenkingen over mijn leeservaring. Wanneer ik zeg dat het boek voor mij opnieuw het probleem oproept hoe je iemand iets kunt geven wat hij al heeft, moet ik denken aan mijn collega die me het boek te leen gaf. Ze gaf me een herinnering aan Het Gilde van de Blauwe Schuit en aan de tijd dat ik mijn eigen proefschrift over carnaval schreef, en Pleij bijna ontmoette toen hij als rector magnificus het Bachtincongres aan de UvA opende. Ik was een assistent in opleiding die maar al te goed wist wie Pleij was, ik had zijn proefschrift gelezen en besproken in mijn boekje over Bachtin.

Voor mij was Pleij een man die gewend is dat naar hem wordt gekeken in plaats van dat hij naar anderen kijkt. Hij kijkt naar anderen van zijn niveau, niet naar een assistent in opleiding, al deelt hij met hem vele interesses. Dat paste weer bij mijn ervaring met Amsterdam en Bachtin. Mijn boekje waarin ik Pleij had bekritiseerd was uitgegeven door de SUA, en mijn contactpersoon was een Amsterdamse anarchist die me veel heeft geleerd over de Nederlandse identiteit, carnaval en de mondialisering. In zekere zin heb ik van deze anarchist geleerd om te zeggen: hé meneer, hoe heet u ook alweer? Vooral als ik maar al te goed weet wie hij is.

Mijn collega gaf me dus iets wat ik al had, al had ik het op een andere manier. Al weet ik zelfs dat niet zeker. Want anders dan toen weet ik niet meer zo zeker of Pleij functionalistisch denkt. En nog los daarvan, is het functionalisme niet altijd een schijnbare omweg die in feite een ongelooflijke intensivering en versnelling op gang brengt? Wanneer het carnaval de samenleving omtovert in een totale circulatie van mensen en ideeën, hen virtueel terugbrengend tot niemand en niets, kom je dan niet vanzelf in de buurt van de ervaring van angst? Een angst die voortdurend moet worden bezworen met relativeringen en joligheid? Terreur onder het mom van functionaliteit, de onderschikking van alle elementen aan het geheel, dat op zijn beurt weer door bepaalde elementen wordt gepersonifieerd?

Lees je Pleij op die manier, dan zou je zijn boekje zelfs kunnen lezen als een vertaling van de sovjetcommunistische realiteit van Bachtin in het Nederlands. Ook onder Stalin was men wars van formele verhoudingen en werd alles met de nomenklatoera geregeld met een praatje, wat centen en een drankje. Hoge gezagsdragers als Boecharin, Rykov, Tomski en Radek werden in showprocessen opgevoerd en vernederd. Voor elk cultuurelement van het stalinisme bestaat een pendant in de Nederlandse identiteit. Het belangrijkste element is wellicht dat het hoofd dat boven het maaiveld uitsteekt wordt afgehakt. Niet letterlijk natuurlijk, je kunt ook worden gedeporteerd. Of, in de alledaagse realiteit: je kunt worden gepest op je werk omdat je serieus werkt. Alles afgeblust met humor, kampvuren en gitaar.

Nog een laatste vrolijke noot. Ik heb in Pleijs boekje tevergeefs gezocht naar het liedje 'Vijftien miljoen mensen op dat kleine stukje aarde, vijftien miljoen mensen, die laat je in hun waarde.' Zo is er dan misschien toch nog een groot mysterie dat onder de tekst van Pleij schuilgaat en er indirect een dominante betekenis van kan blootleggen. Ik pijnig mijn hoofd af, maar blijf het antwoord schuldig. Het liedje past te goed bij Pleij, Nationale Nederlanden, de verzekering en de koopmansgeest, meer kan ik niet bedenken. Ik weet het, een slap antwoord, onbevredigend.

Ik geef deze opdracht graag door aan de lezer. Het mysterie van de Nederlandse identiteit.

https://www.catharijneconvent.nl/media/medialibrary/2015/02/Herman_Pleij_en_Mathijs_van_Nieuwkerk.jpg.1600x99999_q95.jpg



Geen opmerkingen:

Een reactie posten