zondag 28 april 2013

Brodsky's Imperium

'Ik schrijf uit een Imperium dat onder
water verder doorloopt. Ik heb van twee
oceanen en continenten een monster
genomen en voel nu met de globe mee:
je kunt nergens anders heen. Elders
enkel sterrenstelsels.'

Al die motieven tref je in andere gedichten van Brodsky ook aan. Ergens ziet hij een land dat onder water staat en dat hem doet denken aan 'wat was'. Het zou elk land kunnen zijn, maar ook Holland:

'Het moet ergens in Holland zijn, voor er molens waren, dijken,
namen als Van Dam of Dijkstra, voor er verf werd ingelijst.'

Als je deze gedachte verder zou uitspinnen kom je uit bij een imperium dat kan bestaan doordat de dichter wegtrekt, verbannen naar de grenzen:


'Because the city is static while we are moving. The tear is proof of that. Because we go and beauty stays. Because we are headed for the future, while beauty is the eternal present. The tear is an attempt to remain, to stay behind, to merge with the city. But that's against the rules. The tear is a throwback, a tribute of the future to the past. Or else it is the result of subtracting the greater from the lesser: beauty from man. The same goes for love, because one's love, too, is greater than oneself.'
                         - from Watermark, (dated November 1989) 


Deze gedachte, waarin de oceaan zijn spoor lijkt achter te laten als traan, heeft me geleerd dat Brodsky het andersom wil. De traan, die 'throwback', werpt hij terug. Zijn gedichten zijn geen tranen. Het zijn woorden, en zeker ook een stem, een cantatie, een prijzing. Ik was verrast Brodsky zijn gedichten te horen voorzingen als een orthodoxe of joodse priester.

Het gebaar is dat van Ovidius, die van Tristia en Ex Ponto, die zich aan de Zwarte Zee ook lijkt over te geven aan luide klachten. Maar je moet ze, als ik Brodsky goed begrijp, opvatten als prijzing van Rome. Zelfs als de woorden een klacht lijken in te houden worden ze in de poëtische metamorfose, cantatie, prijzing. In Brodsky's parafrase klinkt het zo:

 EX PONTO
 (De laatste brief van Ovidius naar Rome)

 Van overzee is dit opnieuw een groet
 aan jou, die geen verwelking hoeft te vrezen,
 in Rome, dat na mijn vertrek voorgoed,
 precies als jij, hetzelfde is gebleven.
 Schepen gaan sinds mensenheugenis
 hierheen om zich ervan te overtuigen
 dat dit het eindpunt van de wereld is.
 Helaas ligt er geen vrijheid in hun ruimen.

 1965

Om jezelf te helpen kun je ook je interpretatie nog aanpassen. Dat de schepen geen vrijheid in hun ruimen hebben wil niet automatisch zeggen dat ze Ovidius niet mee kunnen terugnemen naar Rome. Je kunt het evengoed opvatten als de constatering dat de schepen de vrijheid niet hebben om de plaats overzee anders te zien dan als eindpunt van de wereld.

Kun je je dat eindpunt wel voorstellen, dan kun je nog verder. Of wellicht andersom: dat je je dat einde kunt voorstellen is wellicht alleen mogelijk doordat er al een voorbij het einde is. Bijvoorbeeld een ster, zoals in de laatste woorden van de Grote elegie voor John Donne. Maar die ster, symbool van dat 'voorbij het einde', vind je vervolgens in je eigen wereld, de wereld waar je bent, de gewone wereld:

'Je tabberd heeft verdriet, hij hangt vol gaten.
Maar dan opeens, achter een wolk vandaan,
de ster die nooit jouw wereld heeft verlaten.'


Het kunnen dus evengoed de mensen in Rusland zijn die zo leven, in zijn tijd, maar vooral in zijn verleden, als hij zelf al weg is. Daarom omschreef een vriend van Brodsky de thematiek van zijn The End of a Beautiful Era als ...'an answer to life in Russia: all of us live there "after the end"'.

Het lijkt haast of de beweeglijkheid van sterren het de stad mogelijk maakt te blijven wat ze is: imperium, naar het model van het antieke Rome, onbeweeglijk, mooi in zijn alledaagsheid. Het Imperium: gruwelijk voor ons, zelfs al zijn wij nooit verbannen en opgejaagd door sovjetautoriteiten, mooi voor Brodsky. Hoe moeten we daarmee leven, hoe kunnen we dat opvatten? Wordt het Imperium niet extra gruwelijk door het ook nog schoonheid toe te dichten? Of worden we een beetje extra opgetild door de dichter, doordat hij er zo middenin heeft gezeten?

Mij lijkt dat die schoonheid hooguit kan voortkomen uit een metamorfose, een die kan gebeuren maar ook kan uitblijven. Maar misschien denk ik dat ook alleen maar omdat ik niet per se hoef, ik kan ook overleven zonder die metamorfose. En is deze prijzing dus ook maar een ironisch gebaar.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten