woensdag 31 december 2014

Knausgård - Schrijver

Zomaar midden in een cyclus instappen, waarom niet. Ik werd aangetrokken door de titel, het leek me prettig, als ik dan toch eindelijk Knausgård ging lezen, om maar meteen achter het geheim van zijn schrijverschap te komen.

Het lezen zelf was geen probleem. Knausgård vertelt goed, zo goed dat je niet meer aan geheimen denkt, dus ook niet aan literatuur en schrijverschap. Ook niet aan techniek, je denkt dat hij uit de losse pols vertelt, associatief, met af en toe een quasi-diepzinnige gedachte ertussen.

Maar waarom zouden we hem niet geloven, als we hem toch al aan het volgen zijn, in zijn herhaalde bewering dat hij zichzelf geen goede schrijver vond, misschien ook weer wel, maar in elk geval onzeker? Waarom zouden we ons niet kunnen laten meeslepen in zijn onzekerheid en deze zodoende gebruiken om een diepere laag in zijn boek te ontdekken?

Zo weet ik al niet meer waarnaar ik op zoek ben. Een geheim, dat klinkt als een versluierde waarheid die op ons ligt te wachten. Maar de waarheid van Knausgård kennen we al. Hij is een beroemde Noorse schrijver die een strijd heeft gevoerd met zichzelf, in de vorm van een autobiografie. Maar daar begint de onhelderheid al. Wat is precies die strijd? Zijn leven, de beschrijving van zijn leven, zijn leven als schrijver?

Dat schrijverschap gaat misschien wel vooraf aan zijn geheim. In een korte passage beschrijft Knausgård dat het schrijverschap als ambitie voor hem evident was. Elk ander beroep zou tekort schieten, en hij weet dat uit ervaring, ook al omdat hij met andere beroepen zijn geld moest verdienen. Maar daarna vraagt hij zich onmiddellijk af waarover dat schrijven zou moeten gaan. Het lijkt erop dat het leven, het voorbije leven, hem steeds voor blijft, het leven in strijd en onzekerheid.

De lezer stuit nu op zoiets als een - ahum - performatieve tegenspraak. Knausgård schrijft helder, afgerond, in strak geknipte scènes, alsof de onzekerheid moet worden verstopt, niet meer is dan de overgang tussen diverse inzichten, een overgang die door de scherpe scènewisselingen in het ongezegde verdwijnt.

Een andere tegenspraak - hoewel, misschien hangt hij sterk met de vorige samen - is die tussen het ik dat als enige held centraal staat in de zes romans, en de andere mensen, met wie hij voortdurend samen is. Knausgård is bijna nooit alleen, beperkt zijn natuurbeschrijvingen tot korte achtergrondscènerieën, en die anderen hebben steeds een sterke invloed op de gevoelige held. Het kan niet anders of de onzekerheid van Knausgård heeft te maken met zijn wens zich open te stellen voor het leven van de anderen, met de anderen.

Vooruit, nog maar een derde tegenspraak dan. Die tussen Knausgård als lezer en als schrijver. Hij heeft behoorlijk veel gelezen, en niet de makkelijkste schrijvers. Het meest lijkt hij onder de indruk te zijn geraakt door Dante en door Joyce. Pardon, Joyce? Dat wordt duidelijker als we lezen wat Knausgård in hem zag: het contrast tussen de schrijver zelf, verbeeld in Stephen Dedalus, en de 'elckerlyck' Leopold Bloom. Joyce zou een ontwikkeling hebben doorgemaakt van de autobiograficus, in Stephen Hero, naar de roman met alleen de taal als hoofdpersoon, in Finnegans wake.

Zou Knausgård ook zoiets nastreven? Op het oog niet. Op het oog blijft hij een Stephen Hero, zeker in Schrijver, waar hij steeds herkenbaar blijft als personage, afgescheiden van zijn taal en omgeving. Nu zou je twee hypotheses kunnen wagen om zijn mimetische link met Joyce aan te scherpen, uiteraard in onzekerheid. De eerste is dat Knausgård nog aan het begin van zijn ontwikkeling staat, dat hij zijn Ulysses en zijn Finnegans wake nog moet schrijven. Dat zou kunnen, maar hij zou dan in staat moeten zijn elckerlyck Bloom zolang uit zijn boeken te bannen. Iets zegt me dat Knausgård dat niet kan en wil.

Zou het kunnen zijn - tweede hypothese - dat Knausgård Bloom al heeft geïntegreerd in zijn boeken, in elk geval als elckerlyck? Dat zijn ikpersoon moet worden beschreven als een elckerlyck, iemand die iedereen is of minstens had kunnen zijn? Wat we aanzien voor realisme is in werkelijkheid een verhaal dat verslag doet, maar op zo'n manier dat de ikfiguur zichzelf de weg blokkeert naar de uitwegen naar beneden en naar boven. Naar beneden omdat het verhaal positief en mooi moet zijn, mooi zoals het in de literatuur verschijnt. De weg naar boven blokkeert Knausgård eveneens, omdat hij zijn slechte kanten nodig heeft om te kunnen schrijven. Goed, dat zijn de vrouwen, dat zijn de mensen die hun werk doen. Een schrijver moet drinken, strijd voeren, zichzelf desnoods snijden.

Knausgård is dus geen Rousseau, niet iemand die zijn leven zo compleet mogelijk wil beschrijven. Het uitkomen van zijn eerste roman slaat hij gewoon over, hij begint bij het verschijnen van de recensie. Knausgård beschrijft geen leven, hij schrijft scènes. Knausgård is evenmin een levenskunstenaar. Het schrijven dient niet het leven, het is andersom. Het is niet de coherentie van zijn psyche waar hij op uit is. Hij laat zijn psyche keer op keer in stukken uiteentrekken, de onzekerheid is de motor van zijn schrijven, hij projecteert die in zijn persoonlijke verleden om haar te gebruiken als worst voor hem, als suspense voor hem en de lezer.

Natuurlijk oogt dat zeer protestants, de zondaar die steeds tekort komt ook al gelooft hij au fond in de genade waardoor hij aan de hel kan ontsnappen. Maar de dominee die zijn vader begraaft is niet de exclusieve ander, hij gebruikt het persoonlijke contact om Karl Ove weer in verbinding te brengen met de anderen, met het leven, zodat hij niet opgeeft. Zijn droom is geen persoonlijke preek maar een afstandelijke mis waarin het mislukte leven alsnog wordt geaccepteerd omdat het hoe dan ook een leven was. Het ik, het ik en jij, als figuur van het algemene. Dat klinkt alsof Stephen en Bloom elkaar ontmoeten in het centrum van de kosmos, een centrum dat overal zou kunnen zijn.

2 opmerkingen:

  1. Beste blogger,
    Saint Karl-Ove. Met de geplaatste afbeelding wordt mijn voorstelling van deze mooie, mysterieuze man belichaamd. Al uw analyses heb ik gepoogd te begrijpen, is slechts ten dele gelukt. Evident is wel dat - welke intenties Knausgard ook moge hebben met de beschrijving van deze levensscenes - zijn boeken aanslaan bij een groot lezerspubliek zonder populistisch te zijn. Er gebeurt iets met de lezer door de beschrijvingen van Knausgard. Dat fascineert mij.

    Ik ben een van die geraakte lezers en vind het ook prettig om niet te analyseren, gewoon de boeken van Knausgard te laten ZIJN zoals ze zijn. Kunst?

    Een vraag heb ik mij ook gesteld: hoe kun je beweren SCHRIJVER te zijn, zonder te weten waarover je moet schrijven, om vervolgens dan maar je hele leven in 3000 pagina's te publiceren? Met ongeevenaard succes.

    Hoe is deze deels destructieve (kettingrokende) man in staat een gezin met 4 kinderen te stichten, samen met een vrouw die bipolair is?

    En zo ontkom ook ik niet aan een analyse.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Beste Anonima,
    een respectabel streven, de boeken van Knausgard te laten ZIJN zoals ze zijn. Temeer daar dit lijkt in te sluiten dat ze de talrijke lezers raken. Misschien komen we er niet omheen al die lezers met hun leven te analyseren, om te begrijpen hoe Knausgard hen kan raken. Misschien moeten we ook die lezers laten ZIJN zoals ze zijn, zonder hen te analyseren. Maar tegelijk toont u aan dat zelfs u niet ontkomt aan een analyse, het opwerpen van vragen, vragen die blijk geven van verwondering. Wat moeten we doen met die irritante analyseerders? Twee mogelijkheden. 1) Verban hen, ze maken de kunst alleen maar kapot; 2) Laat hen hun tanden stukbijten op Knausgard. Zo kunnen we e contrario bewijzen dat analyse niet adequaat is bij dit heilige oeuvre.
    Ik voel erg voor optie (2), ten dienste van Knausgard en zijn werking. Ik bijt graag mijn analytische tanden stuk op dit oeuvre, om het mysterie van Knausgard te onderstrepen.

    BeantwoordenVerwijderen