zaterdag 20 december 2014

De ontdekking van de hemel

Sinds mijn 21e heb ik geen Mulisch meer gelezen. Het leek me een passend afscheid voor een schrijver die in De aanslag het getal 21 liet zegevieren, en die ik enkele jaren daarvoor gezien had op de demonstratie van 21 november in Amsterdam, een evenement dat glorieus figureert in De aanslag.

Mulisch heb ik nog enkele keren gezien. De laatste keer zelfs schudden wij elkaar de hand, en ik mocht mij in alle bescheidenheid even Zijn zoon wanen, of minstens de paranimf van Zijn zoon die promoveerde op een proefschrift waarin De ontdekking van de hemel figureerde. De hemel, dat zou zomaar even die corona kunnen zijn waarin Mulisch semi-illegaal mocht plaatsnemen om een quasivraag te stellen aan de promovendus.

Nu dan, eindelijk, meende ik de antipathie te hebben overwonnen voor dat ijdele en plechstatige gezwam en toog ik aan de slag. Eigenlijk was er geen aanleiding, behalve de ontmoeting met dit boek bij de electronische bibliotheek. Waarmee meteen impliciet een belangrijk thema van het boek is geannonceerd, namelijk de waarde van de dragers van eeuwige boodschappen. Quinten is namelijk hoegenaamd niet geïnteresseerd in de tien geboden, maar wel in de stenen waarin die geboden staan gegrift.

Wat me ook al spoedig interesseerde, was de mogelijke Izaak-waarde van de story. De plot van Genesis 22 had ik kort geleden toevallig ontmoet, en Izaak intrigeerde me daar als een mogelijke of onmogelijke persoon waarmee je je kunt identificeren. Welnu, ook in De ontdekking van de hemel is sprake van een vader die met zijn zoon naar de berg Moria gaat, in nagedachtenis aan Genesis 22, vergezeld zelfs van een Ibrahim, een zoon die hij kreeg nadat hij hem had opgegeven. Het moet dus in principe mogelijk zijn het hele boek te lezen in het spoor van de Bildung of paideia die ik in Derrida's essay over Genesis 22 probeerde te hineininterpretieren.

Je zou zoveel andere gedachtelijnen kunnen trekken, vooral ook wanneer je er de andere plotelementen bij betrekt, de vriendschap tussen de Mulisch-achtige pubers Max en Onno, en de wending die het leven van Ada neemt in het kader van de betekenis van betekenisdragers. Zij ligt in coma maar blijft aan slijtage onderhevig, en je houdt het gevoel dat haar leven allerminst aan betekenis verliest, dat het iets te maken moet hebben met de betekenis der betekenisdragers, de stenen der geboden.

Uitdagend noemt Mulisch een van zijn hoofdstukken 'Wetnemer'. De Heer heeft gegeven en heeft genomen. Daaruit volgt misschien dat we voortaan zullen moeten leven zonder de Wet, maar misschien ook wel dat die Wet kennelijk echt heeft bestaan, even echt als Quinten, al is het slechts een romanpersonage. Misschien wil Mulisch ons leren dat we misschien niet meer in werkelijkheid kunnen leven met de Wet, maar we kunnen er wel verhalen over bedenken, verhalen over zijn verschijning en verdwijning.

Deze wijze les ligt dichtbij een andere les, die van de aard van de taal der geboden. Het zijn namelijk geen geboden, het zijn 'woorden', meer van de aard 'zoiets doen we niet', dan 'doe dat niet!'. Dan kom je al dichterbij de beschrijving en bij de subtiliteiten van de taal. En bij iets wat mij bijzonder aanspreekt, al is het met een zacht stemmetje. De discretie.

Onno en Quinten halen de geboden weg uit de kerk der Latheranen in Rome. Niemand die er iets van merkt. Maar ook de hele terugbrengoperatie in Israël gebeurt spoorloos. Er is blijkbaar een gedrag mogelijk dat correspondeert met de aanwezigheid van een engel, een engel die Quinten wel eens zou kunnen zijn. Er zijn gebeurtenissen en gedragingen waarbij we betekenis ontvangen, er de gevolgen van ondervinden, maar die niet leiden tot luid geschreeuw en missionaire ijver. Kijk bijvoorbeeld naar de driehoek Onno-Max-Ada, waarin niemand de betekenis van hun verhouding met elkaar deelt, hoewel ze allemaal op hun eigen manier betrokken zijn bij de wording van Quinten.

Mulisch, de man die zoveel hield van zelfvertoon, moet zich dit alles hebben gerealiseerd. Hij verwoordt zijn eigen ironie in Onno, en blijft waardering houden voor de jonge ijverige geest die gevoel heeft voor getallen en hybridische daden, zijn zoon Quinten. Als het al zijn zoon is, want op het moment dat hij die gedachte toelaat, de gedachte dat het wel eens de zoon van Max zou kunnen zijn, is Onno zijn zoon echt kwijt.

Hoe zit het dan met Izaak? Het is een Izaak die zijn vader meesleept naar de berg, gelovend dat het allemaal goed komt. Hij lijkt stuivertje te hebben gewisseld met Abraham. Het is wellicht ook geen test van zijn geloof. Het is een poging van God of andere hemelbewoners om de toekomst terug te buigen naar het verleden en de aardbewoners te ontheffen van hun adieu. Maar dan zonder dat ze er erg in hebben....





Geen opmerkingen:

Een reactie posten