woensdag 26 november 2014

Jacoba van Velde

Het is dat ik Beckett bewonder. Daarom alleen al bewonder ik Van Velde bij voorbaat. Alsof dat nodig was. In 2010 werden we via de bibliotheken overspoeld met gratis exemplaren van De grote zaal. Een succesnummer.

In de nawoorden en andere uitleggende stukjes wordt geschetst hoe Van Velde functioneerde in minder florissant tijden als literair agent voor Beckett. Die verkocht aanvankelijk in Parijs minder dan niks van zijn werken, en zonder Van Velde zou hij nog minder hebben verkocht.

Dat zou hem misschien ook nog goed zijn uitgekomen. Lees je zijn verhalen, dan is zijn levensfilosofie tamelijk eenvoudig. Je leeft, je spreekt en ademt, en op een gegeven moment houdt dat op. Dat weet je al vantevoren, dus je vertelt nog een tijdje door, wachtend op dat onvermijdelijke eind.

Het schijnt dat Van Velde op haar zeventiende al hardhandig in contact kwam met het besef van het einde. Dat tekent haar verhalen en twee romans, De grote zaal en Een blad in de wind. Angst voor de dood maar ook de poging de dood te accepteren als iets onvermijdelijks en - wie weet - zelfs als een zelfgekozen bevrijding. Simple comme cela. Maar steeds wanneer de personages van Van Velde de simpelheid kunnen accepteren, wordt die acceptatie doorkruist door gedachten die er haaks op staan. Dat verleent haar proza iets quasi-spiritueels, een schaduw of gelaagdheid.

Om van spiritualiteit te spreken, gaat me weer te ver. De spoken die het personage Helena achtervolgen zijn geen engelen die haar naar een verheven bestaansvorm transporteren, maar componenten van dramatisering. Het proza is daardoor een tikje minder minimalistisch dan dat van Beckett. Het wringt zich in meer bochten, weet zich meer achtervolgd, met - het moet worden toegegeven - uiteindelijk hetzelfde resultaat, een acceptatie van het onvermijdelijke einde dat dreigt. En in het verschiet ligt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten